Hoe creëer je de ideale organisatie? De organisatie bezien als zelfbewust levend wezen

Organisaties opereren tegenwoordig vaak in een zeer dynamische context. Een goede organisatie is dan ook doorlopend bezig met een zoektocht naar optimalisatie, zelfreflectie en aanpassing aan de actualiteit: herbronning, visie- en strategieontwikkeling, reorganisaties, cultuurtrajecten, bijscholing. Wie kent ze niet? Maar wat is nou een ideale organisatie? Hoe creëer je die dan? En zijn daar wel algemene richtlijnen voor te geven? In dit artikel zoek ik naar antwoorden op deze vragen. Om ijkpunten hiervoor te vinden maak ik gebruik van een metafoor die in de organisatiekunde wel vaker wordt gebruikt: de organisatie als levend wezen. Zo kennen organisaties een levenscyclus, hebben ze voeding nodig en opereren ze in een sociale omgeving. Helaas wordt deze metafoor meestal beperkt tot de uiterlijke vorm. In dit artikel verdiep ik hem naar de organisatie als zelfbewust levend wezen. Dat doe ik door de metafoor te koppelen aan filosofische wijsheden over de ideale mens. Daarmee bied ik inspiratie voor een frisse blik op het verband waarin we allemaal wel in de een of andere vorm samenwerken: de organisatie.

Wat is een levend wezen?

Wikipedia beschrijft een organisme of een levend wezen als een levende, materiële entiteit die zich door middel van biologische processen, zoals een eigen stofwisseling, duurzaam in stand houdt.[1] Volgens Wikipedia is er geen consensus over deze definitie, maar grofweg zie je in de meeste definities de volgende eigenschappen van een levend wezen terugkomen: geboren worden, sterven, stofwisseling, voortplanting en functioneren in een omgeving. Wikipedia geeft dus een stoffelijke definitie van een levend wezen.

Veel rijker en interessanter wordt het als we de metafoor doortrekken naar het beeld van een zelfbewust levend wezen, zoals de mens. Dan is er ruimte voor zaken als identiteit, empathie, zelfreflectie, gevoelens, begeerten, ratio, inzicht en inspiratie. Dan kan er ook een poging gewaagd worden om een ideaalplaatje van een organisatie af te leiden. Plato beschrijft in zijn Politeia bijvoorbeeld een ideaalplaatje van de staat, waarmee hij eigenlijk een metafoor beschrijft van de ideale mens als zelfbewust levend wezen.[2] Een ideale staat is in zijn ogen een staat waarin ieder mens naar vermogen bijdraagt en krijgt wat hij nodig heeft. Dat ideaalbeeld heeft twee kanten: de staat als een eenheid die door iedereen wordt gedragen, en anderzijds een individu als autonoom wezen dat niet bijdraagt door dwang, maar door een ambitie om naar vermogen bij te dragen aan het geheel. Uiteraard is zo’n ideale staat een dynamisch geheel omdat mensen nou eenmaal imperfect en allemaal verschillend zijn, maar wel kunnen leren. Daarmee geven ze steeds beter invulling geven aan hun bijdrage. Een leider is in dit kader vooral een inspirator die beseft dat mensen niet leren door ze zaken op te leggen maar door ze ruimte te geven om binnen de door hem gestelde richting en kaders ervaring op te doen. Om te zorgen dat die kaders deugen zou de wijste persoon de leider moeten zijn, aldus Plato. Zo’n staat kan alleen realiteit worden als ook de inwoners over een zekere wijsheid en de juiste mentaliteit beschikken om hun eigen ego opzij te zetten en bereid zijn keer op keer te reflecteren op wat het algemeen belang vraagt en wat zij daaraan kunnen bijdragen.

Niet overtuigd door Plato? We kunnen datzelfde ideaalplaatje ook vanuit Oosterse wijsheid proberen te bouwen. Daar komen we het begrip Dharma tegen. Simpel gezegd betekent Dharma dat ieder mens de verantwoordelijkheid heeft het beste uit zichzelf in te brengen ten behoeve van het grotere geheel. Aangezien ieder mens unieke talenten en vermogens heeft, betekent het vorm geven aan Dharma voor iedereen wat anders. Iemand die goed kan schrijven zal een andere invulling daaraan geven dan iemand die vooral fysiek sterk is.

De organisatie als zelfbewust levend wezen

Laten we die metafoor eens doortrekken naar organisaties. Voor de helderheid: ik denk hierbij aan organisaties in alle soorten en maten, van een kaartvereniging of een kinderopvang tot een multinational. Bij de organisatie als zelfbewust levend wezen horen de volgende basiselementen:

  • een levenscyclus: met grofweg vier hoofdcycli, nl. geboorte, groei, volwassenheid, en ouderdom en sterven. Daarbinnen hebben levende wezens allerlei kleinere cycli die we allemaal wel uit ons eigen leven herkennen, zoals de dagelijkse werk-rustcyclus, de weekcyclus, de jaarlijkse seizoenen, en periodes waarin je grote veranderingen en turbulentie meemaakt, afgewisseld met rustiger periodes. Vaak begint een organisatie met een ideaal van een oprichter die dat wil omzetten in concrete actie (de geboorte). Hij zoekt mensen en middelen om een organisatie te bouwen die als instrument kan dienen om zijn ideaal te verwezenlijken. De organisatie groeit, vaak met vallen en opstaan, tot de organisatie een zekere mate van stabilisatie, rijpheid en volwassenheid heeft bereikt. Dan komt een meer routinematige fase waarin de organisatie de uitdagingen die op zijn bord komen op professionele wijze oppakt. Maar er komt ook een tijd dat de organisatie als instrument eigenlijk steeds minder voldoet of dat de organisatie mentaal niet meer van deze tijd is. Dan kan de organisatie de dynamiek niet meer bijbenen en volgt de ouderdom en het sterven.
  • een bewustzijn: een praktisch werkbare en voor velen herkenbare manier is het indelen van het bewustzijn in drie samenstellende delen, cf. de klassiek christelijke indeling in:
    • geest: de onvergankelijke kern, het wezen of hoger doel; zijn bestaansrecht, het ideaal waarvoor de organisatie is opgericht. Dit wordt vaak vertaald in zijn missie: welke essentiële dienst tracht de organisatie te leveren aan de gemeenschap? De missie wordt geacht min of meer stabiel te zijn, al zie je dat organisaties tegenwoordig periodiek hun missie bijstellen.
    • ziel: het handelende, lerende deel dat dynamiek, vorm en identiteit geeft aan de kern van zijn wezen. De ziel krijgt meestal vorm via de visie en de strategie, maar ook de werkwijze, de cultuur (waarden en normen), het karakter van de organisatie en het operationeel management.
    • lichaam: de uiterlijke, vergankelijke vorm, het instrument: de organisatie als stoffelijke eenheid, bestaande uit onderdelen die samenwerken vanuit een taakverdeling en hiërarchische functies (formeel en informeel): moleculen (mensen), cellen (teams), organen (directies). Om het ingewikkeld te maken: die onderdelen zou je zelf ook als levende wezens kunnen zien, zoals een lichaamscel binnen ons lichaam eigenlijk ook een organisme op zich is, met eigen onderdelen. Daarnaast kun je natuurlijk nog denken aan behuizing. Net als mensen hebben ook organisaties behuizing nodig voor hun lichaam: vaak een kantoor.
  • een stofwisseling: een organisatie heeft voeding en zuurstof nodig: de input (kennis en vaardigheden, informatie, data, geld, menskracht, materialen, energie). Deze worden verwerkt via diverse stromen: de throughput (denk aan bloed, zuurstof, voedsel: informatie, middelen, mensen), die stroomt tussen de onderdelen van zijn lichaam om te kunnen functioneren en een bijdrage aan de organisatie als geheel te kunnen leveren. Met de verwerking van die input creëert een organisatie zijn producten en diensten (zijn output) en brengt deze aan de man. Die output kan van alles zijn: beleid, wetgeving, materiële producten, data, hypotheken, kinderopvang, gezelligheid, muziek, etc.. Daarnaast produceert een organisatie afval, worden kantoren afgeschreven en worden mensen ontslagen of gaan met pensioen.
  • een plek in een sociale omgeving: Een organisatie opereert in een omgeving van eigenaren (samenleving, investeerders, aandeelhouders, leden), stakeholders (klanten, leveranciers, concurrenten, partners, toetreders, substituten), een arbeidsmarkt, een economie, belangengroepen en een bredere samenleving en politiek-bestuurlijk stelsel. Daarbij staat een organisatie voor fundamentele vragen: ben je als organisatie voldoende sensitief voor de ontwikkelingen van buiten? Wat is je waardering door al deze partijen? Toon je voldoende empathie? Wat is je rol en taak als organisatie in de bredere omgeving? Welk maatschappelijk effect (de outcome) creëer je met je producten en diensten? Maak je je missie waar? Voeg je iets positiefs toe of pleeg je bijvoorbeeld roofbouw op je eigen of een andere samenleving?
  • de mogelijkheid van voortplanting: denk hierbij aan overnames, fusies, splitsingen, spin offs, etc. waardoor feitelijk nieuwe organisaties met een nieuwe identiteit geboren worden uit oude organisaties.

Uitgangspunten voor het creëren van een ideale organisatie

De metafoor van een zelfbewust levend wezen stelt ons in staat om ook een ideaalplaatje te creëren, gebaseerd op oude wijsheden van Plato (ideale staat, ideale mens) en de Oosterse filosofie (Dharma). Daaruit zijn drie uitgangspunten te destilleren voor een ideale organisatie.

  • creëer een dynamische eenheid, met de leiding als inspirator en continue, open interactie met de medewerkers en de buitenwereld: een ideale organisatie is een organisatie waarin de wijste de leiding heeft, waarin de leden/de medewerkers optimaal bijdragen aan de missie, en waarin er continue en open gereflecteerd, uitgewisseld en geleerd wordt tussen leiding, werkvloer en buitenwereld (zgn. feedbackloops). Kortom, een organisatie gebaseerd op onderling vertrouwen en een fundamenteel vertrouwen in het ‘geestelijke’ of de wijsheid in elke mens. Zo’n organisatie begint met het opstellen van een ‘ideale’ missie: een missie waarmee de organisatie optimaal bijdraagt aan zijn omgeving, met zo weinig mogelijk afwenteling, ook niet naar elders of de toekomst. Om de inspiratiestromen vanuit de leiding en de bijdragen van de werkvloer aan de missie optimaal te laten verlopen, worden er geen bureaucratische belemmeringen opgeworpen. Doordat er een veilige en open cultuur van feedback en leren is, kunnen de bureaucratische regels immers beperkt worden tot het minimum dat nodig is om de organisatie soepel te laten draaien. In de praktijk hoeft de wijsheid niet altijd te komen van de mensen aan de top van de formele hiërarchie van de organisatie. De wijsheid kan best vanuit andere plekken uit de organisatie komen, of zelfs van buiten. Waar het om gaat is dat de leiders open staan voor die wijsheid en deze de juiste plek in de besluitvorming geven. Wie de formele besluiten neemt, is dan minder relevant.
  • stel de missie, niet de vorm centraal: een ideale organisatie is een organisatie die continu leert om steeds beter invulling te geven aan zijn missie. Dat betekent dat zo’n organisatie een actieve, dynamische eenheid is die zich bewust aanpast aan de uitdagingen en de cycli waarin hij opereert. Zo vraagt een cyclus van groei een andere invulling van de missie dan een cyclus van tegenwind, neergang of rijpheid. Een ideale organisatie beweegt daarop mee en stelt niet zichzelf maar de missie centraal. Dat kan in het uiterste geval betekenen dat een organisatie zichzelf opheft omdat deze geen goed vehikel meer biedt om invulling te geven aan de missie. Als dat het geval is, zal de organisatie pogen dat zo harmonieus mogelijk te doen om zijn medewerkers en de omgeving zo min mogelijk te schaden.
  • biedt ruimte voor autonomie en ontwikkeling, passend bij de functie en de context: in een ideale organisatie dragen de leden/de medewerkers naar vermogen bij aan de missie en krijgen ze wat ze nodig hebben om hun rol en taak goed te kunnen vervullen. Dat betekent dat van hen mag worden verlangd dat ze continu naar een balans zoeken tussen het persoonlijke belang (vrije tijd, ontwikkeling) en het organisatiebelang (de missie verwezenlijken). Een organisatie waarin leden/medewerkers blind, zonder nadenken de missie van de organisatie volgen is niet ideaal, want mensen zijn geen robots en de organisatie zal zo niet leren, omdat het aan constructief kritisch vermogen ontbreekt. Dan ligt verstarring of een tunnelvisie op de loer, en zieke, uitgeputte medewerkers (burn out, etc.). Een organisatie waarin het eigen belang van de leden/medewerkers de boventoon voert, zal onvoldoende krachtig en eenduidig aan zijn missie werken en in extremis zou je voor de onderdelen die hun eigen belang vooropstellen de vergelijking met kankergezwellen in een lichaam kunnen maken. Zo’n organisatie is dus ernstig ziek. Leiding en medewerkers werken in een ideale organisatie dus op basis van gelijkwaardigheid samen aan de missie, zij het ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid. Daarbij is er begrip voor fouten en is er volop ruimte voor leren. Een organisatie kan dan best hiërarchisch zijn ingericht. Die hiërarchie betekent dan niet de baas spelen over de ander, maar wel dat de leidinggevende inspireert, de meeste verantwoordelijkheid heeft en de medewerker in staat stelt zijn werk te doen; en dat de medewerker naar vermogen bijdraagt en leert en de leidinggevende ondersteunt. In zo’n organisatie is iedereen feitelijk leraar en leerling tegelijk omdat iedereen van elkaar kan leren.

Praktische en ethische consequenties van de metafoor

Organisatieontwikkeling kent een groot aantal scholen en vormen, en het aantal organisaties is oneindig divers: een kaartclubje van 20 leden is echt van een andere aard dan een multinational. Bovendien functioneert een Franse multinational weer heel anders dan een Chinese of Scandinavische. Desondanks zijn de hier beschreven uitgangspunten universeel toepasbaar en voor iedereen begrijpelijk. Ze zijn bovendien prima te koppelen aan bijvoorbeeld het veelgebruikte 7S model van McKinsey.[3] Daarbij maakt de organisatievorm eigenlijk niet zoveel uit. Simpelweg omdat ik de bewustzijnskant van de organisatie centraal stel als basis voor een ideaalplaatje.

Bovendien bieden de uitgangspunten praktisch en ethisch houvast: als organisatie, als leiding, als medewerker, als klant, als aandeelhouder, etc. kun je jezelf continu een aantal basisvragen stellen wanneer je een organisatie, en je eigen verhouding daartoe, kritisch onder de loep wil nemen: draag ik naar vermogen bij aan het geheel? Geeft de leiding voldoende ruimte voor de ontwikkeling van de medewerkers? Wentelt de organisatie niet teveel af op zijn omgeving of de toekomst? Past de organisatievorm nog wel bij de missie? Zijn er goede feedbackloops om te leren als organisatie? Etc.

Ik ben bestuurskundige, maar geen specialist in organisatieontwikkeling. Daarom past mij bescheidenheid. Ik hoop met dit artikel echter wel een stevig shot inspiratie en een uitdagende reflectie te bieden voor iedereen die kritisch wil kijken naar een organisatie en zijn eigen betrokkenheid daarbij. Het mooie is dat iedereen hiermee aan de slag kan: wie wil je zelf zijn? Hoe wil je dat je organisatie idealiter functioneert? Hoe verhoud ik me daartoe? Zijn dat niet vragen die je je continu moet willen stellen?

Peter Schmeitz


[1] https://nl.wikipedia.org/wiki/Organisme

[2] Plato, Het Bestel, Politeia, in de vertaling van Hans Warren en Mario Molegraaf, Prometheus, Amsterdam, 2000

[3] https://nl.wikipedia.org/wiki/7S-model

Bezielde idealen: hoe je kunt leven vanuit je idealen

Iedereen heeft idealen, sommige groots en meeslepend, andere klein en praktisch. Idealen geven ons de inspiratie om de meest geweldige dingen te doen en boven onszelf uit te stijgen, maar vaak leiden ze ook tot bittere teleurstellingen in ons leven. Dan blijkt de praktijk weerbarstig en kunnen we verzuurd en verbitterd raken en afhaken. Idealen kunnen ons leven dus maken en breken. In dit artikel wil ik inspiratie bieden om beter met onze idealen om te gaan: wat zijn idealen eigenlijk? Hoe werken idealen in ons denken? En hoe kunnen we daadwerkelijk leven vanuit onze idealen en voorkomen dat we ze kwijt raken en gedesillusioneerd raken? Daarbij maak ik gebruik van oude wijsheden uit het Oosten.

Wat zijn idealen?

De term ideaal komt van het Griekse begrip idea (idee) dat vooral bekend is geworden door Plato’s ideeënleer. In Platonische zin slaat de idee (niet: het idee) op iets dat niet in de alledaagse werkelijkheid bestaat, maar daarin wel gestalte kan krijgen of gedeeltelijk gerealiseerd kan worden. Van Dale typeert een ideaal als ”de voorstelling van iets in de toestand van volkomenheid dat men wezenlijk hoopt te zien”. Het gaat bij een ideaal dus om het scheppen van een innerlijk beeld. In de praktijk wordt de term ideaal echter voor van alles en nog wat gebruikt. Sommigen bedoelen met een ideaal iets onhaalbaars, iets wat ze onrealistisch vinden, zoals wereldvrede. Voor anderen gaat het bij idealen om hun dagelijkse verlangens en begeerten, zoals het kopen van de nieuwste iPhone. En waar sommige mensen bovenpersoonlijke idealen hebben, zoals een leefbare woonwijk, hebben anderen vooral persoonlijke idealen, zoals zoveel mogelijk reizen voor je sterft, of zelfs de ideale bankroof plegen. Kortom: onze dagelijkse praktijk biedt ons geen eenduidig antwoord.

Een betere basis vinden we in de oude Oosterse wijsheid. Volgens het boeddhisme komen al onze universele ideeën voort uit een van de hoogste, meest universele vermogens van ons bewustzijn: ons inzichtelijke denken. Alle mensen dragen dat vermogen in zich, hoewel lang niet iedereen er gebruik van maakt. Het inzichtelijke denken wordt in de Oosterse filosofie ook wel het buddhische denkaspect genoemd. Buddh betekent in het Sanskrit ‘ontwaken’, ‘verlichten’. Denk aan de Buddha als een verlicht persoon; in sommige christelijke stromingen wordt het ook wel het innerlijke Christus-beginsel genoemd. Voor de goede orde: het boeddhisme gaat (net als bijvoorbeeld Plato) uit van een eenheid van leven. De hogere bewustzijnsbeginselen van een mens (zijn ratio, inzicht, inspiratie, etc.) drukken meer van die eenheid uit dan de op zijn eigen persoon gerichte bewustzijnsdelen (zijn gevoelens, emoties, begeerten, etc.). Daadwerkelijke kennis en wijsheid haal je dan ook uit je bovenpersoonlijke bewustzijnsdelen.

Het inzichtelijke denken gaat dieper dan ons intellectuele denken, dat zich richt op ordenen en logisch analyseren. Bekend zijn bijvoorbeeld de zen-boeddhistische raadsels, zoals de vraag wat het geluid is van het klappen van één hand. Dergelijke vragen zijn niet met rationeel denken op te lossen en triggeren ons inzichtelijke denken. Inzichtelijk denken wil zeggen dat je de oorzaken en de samenhang van de processen in de natuur en de maatschappij doorziet; En dus ook dat je de mens doorziet met al zijn worstelingen en imperfecties. Je kijkt als het ware door zijn buitenkant heen. Daarom zijn ook zaken als mildheid, inlevingsvermogen en vergevingsgezindheid uitingen van inzichtelijk denken. Denk aan de milde houding van de Dalai Lama tegenover de Chinese onderdrukkers van Tibet. Die mildheid is niet gebaseerd op een soft gevoel, maar op inzicht in de diepere Boeddhistische leringen over het leven.

Het is dit inzichtelijke denken waaruit onze ware idealen worden geboren: idealen van universele broederschap, rechtvaardig samenleven en werken voor het welzijn van van al wat leeft. Deze archetypische idealen zijn universeel. Ze maken geen uitzonderingen en zijn bovenpersoonlijk. Ze kunnen talloze vormen aannemen maar een ding hebben ze gemeenschappelijk: ze gaan boven onze ik-gerichte verlangens uit, boven alle vormen van zelfzucht en persoonlijke voorkeur, boven alle wij-zij denken. Daarmee staan deze universele idealen dus tegenover de persoonlijke verlangens en de behartiging van het eigen belang; verlangens met een vaak uiterlijke focus.

Deze universele idealen bieden dus een kompas op ons levenspad. Ze laten ons zien wat we daadwerkelijk kunnen worden en bieden ons ethische principes. Zoals Gandhi het heel helder zei: ‘de menselijke geest kent twee vensters: door de ene ziet hij hoe het is en door de ander hoe het eigenlijk zou moeten zijn.’ Het is de spanning tussen wat we kunnen zijn (of beter: in de kern zijn) en wat we momenteel laten zien in het leven die de stille motor is achter onze drang om altruïstischer, verstandiger te leven. Het is de oorsprong van onze impuls om onze beperkte gewoontes in te ruilen voor meer edele menswaardige gewoontes. In het dagelijkse leven herkennen we allemaal wel het dilemma tussen de bovenpersoonlijke idealen en de persoonlijke verlangens: de ethische keuzes van alledag. Ga je voor het dure duurzame product in de supermarkt of voor de goedkope gemakskeuze?

Hoe werken idealen?

Om de inspirerende stromen vanuit de hogere, inzichtelijke denkgebieden te kunnen opvangen, moeten we onze ‘denk-antenne’ goed richten: je moet ermee resoneren. Dat kan heel simpel door je denken zoveel mogelijk te richten op een of meer universele idealen waar je in je leven vorm aan wil geven. Stel je maar voor hoe een rechtvaardige samenleving eruit ziet en maak dit beeld steeds concreter; en blijf dat beeld maar voeden. Feitelijk is dat een vorm van meditatie. Door dat vaak te doen, zorg je ervoor dat je denken een geschikt kanaal, een geschikte tussenschakel wordt tussen onze hogere natuur van inspiratie, inzicht en universele idealen en ons dagelijks bewustzijn. Als dat kanaal hapert, vangen we slechts vage of vervormde flarden van wijsheid op, en in perioden dat we volledig in beslag worden genomen door persoonlijke beslommeringen zelfs helemaal geen beelden. Enfin, iedereen herkent wel die perioden waarin je veel of weinig inspiratie hebt; perioden waarin je volop in het leven staat en jezelf vergeet, en perioden waarin vooral met jezelf bezig bent.

We kunnen ons denken dus tot een open kanaal maken voor universele idealen. Maar vervolgens moeten die idealen natuurlijk nog concreet vorm krijgen en omgezet worden in praktische handelingen. Hoe werkt dat dan? Laat ik dat uitleggen aan de hand van de voor veel mensen herkenbare christelijke indeling van wezens in geest (onvergankelijk deel), ziel (lerend, handelend deel) en lichaam (vergankelijke stoffelijke vorm, instrument). Zie een ideaal dus maar als een levend (gedachte)wezen dat geboren kan worden en kan afsterven, dat je kunt voeden en laten groeien, en kunt laten verkommeren. Ik denk dat we dat allemaal wel kunnen herkennen. De realisatie van een ideaal gaat dan van binnen naar buiten, vanuit zijn geestelijke kern naar de stoffelijke vorm:

  • geest: in zijn kern is een ideaal een zuiver geestelijk begrip, een vormloos idee, want het staat boven de vergankelijke wereld van vormen; dat is zijn onvergankelijke kern. Denk aan een ideaal als rechtvaardigheid. Dat is een beginsel, een inspirerend principe dat zelf geen vorm heeft. Die moeten we er zelf nog aan geven. Dat principe kan echter prima een kernleidraad in je leven worden. 
  • ziel: de vorm die we in ons denken aan het abstracte ideaal geven is een innerlijk beeld, en dat is zijn ziel. Rechtvaardigheid kan bijvoorbeeld vorm krijgen door andere mensen net zo te behandelen als jezelf behandeld wil worden (ook wel de gulden regel genoemd). Het beeld over wat dat inhoudt en hoe je dat doet kun je keer op keer blijven voeden: op de bank, in de trein, tijdens een vergadering, tijdens het hardlopen, etc. Daarmee krijgt je ideaal steeds concreter en steviger vorm; het gaat steeds meer in jezelf leven en je maakt jezelf letterlijk steeds wijzer. Kijk maar naar de bijna constante contemplatie van de grote wijzen onder de mensheid. Die doen precies hetzelfde. Zo’n contemplatie of meditatie is door iedereen heel praktisch vorm te geven en heeft niks met intelligentie of opleiding te maken.
  • lichaam: om ons ideaal om te zetten in concrete handelingen, moeten we deze innerlijke vorm vertalen, verstoffelijken in een uiterlijke vorm; in concrete actie. Dat is zijn lichamelijke, vergankelijke deel. Zo kun je de gulden regel bijvoorbeeld concreet in actie omzetten door eerlijk te zijn naar je vrienden; door je collega een promotie te gunnen die je diep in je hart zelf ook wel had gewild; of door als burger te stemmen op een partij die de polarisatie in de samenleving probeert om te zetten in een constructieve dialoog. Als je je iedere ochtend voorneemt om zo te leven, en je reflecteert iedere avond even op je ervaringen om het morgen weer wat beter te doen, dan leer je eigenlijk heel natuurlijk en met plezier. Dan veroordeel je jezelf of je medemensen niet, maar dan kijk je vanuit mildheid en een open mind (vanuit je inzichtelijke denken dus). Dan mag je fouten maken, dan mag je vallen, en dan sta je gewoon weer op en gaat gewoon door: alsof je de Buddha, de Dalai Lama of Gandhi zelf bent.

Wat is nou een bezield ideaal? 

Bezielde idealen zijn die universele idealen die ons blijven inspireren, terwijl we onophoudelijk zoeken naar de meest geschikte vormen. Het zijn de idealen waarvan we de achterliggende idee nooit uit het oog hebben verloren, los van de vorm die ze krijgen: mededogen, rechtvaardigheid, loyaliteit, etc.. Ze worden soms ook wel kernwaarden genoemd. Hun vormgeving kan keer op keer veranderen door nieuwe inzichten en de dynamiek van ons leven. Het zijn dus de idealen die een levende, inspirerende geestelijke kern hebben. Natuurlijk kun je een vlaag van inspiratie niet altijd in zijn volle kracht vasthouden. Dat is helemaal niet erg. Je denken is nl. nog niet altijd een geschikt kanaal voor je ideaal. Dat moet groeien, dat kost tijd en dat kost inspanning. Zoals Thomas Edison zei: “genius is één procent inspiratie en 99% transpiratie.” Je moet dus gewoon je mouwen opstropen en aan de bak. Je oude gewoonten zul je moeten aanpakken en veredelen zodat je ideaal daadwerkelijk kan gaan wortelen in je karakter.

Hoe kun je leven vanuit je idealen?

Richt je dus niet op de vorm maar op de bovenpersoonlijke, universele kern, het levende hart van je ideaal. Dan blijft het groeien. Werkt de vorm niet, zoek dan een andere. Dan raak je nooit uitgeblust en blijf je een inspiratiebron voor je omgeving. Zie jezelf als de pelgrim die zich richt op het kerktorentje op de horizon en daar de inspiratie en de volharding uithaalt als hij door modderige weggetjes of enge rotspaadjes buffelt, op weg naar zijn verre doel. En vergeet daarbij niet: what you give is what you get. Als je continu de geestelijke kern van je ideaal levend houdt in je gedachten, resoneer je ook op dat niveau en trek je andere inspiratie, en andere mensen aan…

Richt je dus niet op uiterlijke en persoonlijke doelen, maar laat je leven overstralen door een groter ideaal en plaats die persoonlijke en uiterlijke doelen in dat licht. Doe je dat niet, dan kom je een paar bekende problemen tegen. Het eerste kennen we allemaal: we leven toe naar een sportprestatie of een geweldige wereldreis op de fiets en als die klaar is vallen we in het bekende zwarte gat. Ik ken diverse vrienden en topsporters die in een diepe crisis zijn geraakt na zo’n geweldige prestatie. Vaak worden zulke prestaties neergezet als een grote droom, maar feitelijk zijn het dus kleine dromen, gericht op een persoonlijk en vergankelijk ideaal. Dat is jammer, want als ze hadden kunnen terugvallen op een bezield, bovenpersoonlijk ideaal, dan hadden ze hun inspiratie behouden. En juist dergelijke ambitieuze, volhardende mensen hebben de toewijding om zo’n ideaal te verwezenlijken.

Een ander probleem is dat het middel tot doel wordt verheven: de vorm wordt heilig verklaard en er is geen open, reflexieve houding meer. Dan zie je de bekende ingekakte organisaties of vriendenclubjes: ‘zo doen we dat al 100 jaar hier, meneer.’ Die clubs verliezen op een gegeven moment de aansluiting met de dynamiek in de samenleving en gaan aan mentale inteelt ten onder. Een radicale versie van een tot dogma gestold ideaal dat compleet losgezongen is van zijn geestelijke kern zie je bij terroristen, waaronder clubs als IS. Dergelijke groepen zitten in een dusdanige mentale tunnelvisie dat ze vervallen tot geweld en extremisme.

Ook moet je je telkens afvragen of je werkelijk aan een bezield ideaal werkt of dat je bewust of onbewust niet gewoon je eigen persoonlijkheid aan het bevredigen bent. Zie de vele acties voor het goede doel. Ongetwijfeld zijn vele daarvan volstrekt oprecht, maar als je de Mont Ventoux op gaat fietsen en geld ophaalt voor zieke kinderen, doe je dat dan daadwerkelijk voor die kinderen, of toch stiekem voor je eigen imago? Ik kan niet in het hoofd van een ander kijken. Die vraag zal iedereen voor zichzelf moeten beantwoorden. Misschien is het al dan niet vallen in het beroemde zwarte gat achteraf een goed beoordelingscriterium voor jezelf.

Zoals gezegd: je krijgt het allemaal niet gratis. Inspiratie, inzicht en wijsheid komen niet vanzelf. En voor je idealen zul je moeten werken met hart en ziel. Omdat je persoonlijkheid en je omgeving nog niet afgestemd zijn op je ideaal zul je dagelijks beproevingen tegen komen. Dan is het belangrijk om terug te kunnen vallen op je innerlijke kracht. Beproevingen komen er altijd. Geef daarbij niet de schuld aan de omstandigheden, maar zie ze als een kans om te groeien. Falen is niet erg, als je maar weer opstaat en focus houdt op je ideaal. Niemand kan je dan tegenhouden. Als je vol toewijding gericht blijft op de geestelijke kern van je ideaal, dan is dit op een gegeven moment zo sterk in je karakter verankerd dat er uiteindelijk geen uiterlijke beproeving meer tegenop kan. Hoe mooi is dat beeld….

Peter Schmeitz

Is het Westen in verval? Oude lessen voor een nieuwe wereldorde…

Het Westen staat steeds meer onder druk. Economisch en militair neemt ‘onze’ macht af ten opzichte van opkomende landen als China. Ook cultureel lijkt het Westerse maatschappijmodel aan populariteit in te boeken. China ontwikkelt zich succesvol met een maatschappijmodel dat haaks staat op de Westerse visie van vrijheid en democratie; en ook breder lijken regimes met autocratische trekken aan populariteit te winnen. Een aantal daarvan zoekt assertief de confrontatie met het Westen, zoals Rusland. Bovendien worden de Westerse democratieën van binnenuit ondergraven door polarisatie en populisme. Dat roept vragen op: is het Westen in verval? Zo ja, hoe komt dat dan en zijn we in staat om onszelf opnieuw uit te vinden? In dit artikel zal ik een poging tot introspectie doen vanuit de wortels van onze eigen westerse denktraditie, vanuit Plato. Van daaruit zal ik enkele lessen trekken en nieuwe perspectieven schetsen voor de rol van het Westen in een veranderende wereldorde.

De Westerse macht in de wereld: laveren tussen belangen en principes

Sinds de renaissance heeft het westen geleidelijk aan een leidende positie in de wereld ingenomen. Telkens was daarbij een ander Westers land de voortrekker. Rond 1900 was het Westen op het toppunt van zijn macht. Het grootste deel van de wereld was toen in Westerse handen. Zuid-Amerika had zich al in de 19e eeuw losgemaakt van Spanje en Portugal, maar verder waren nog slechts enkele landen, zoals Japan, China en Afghanistan, formeel onafhankelijk, zij het dat ook die landen in meer of mindere mate onder Westerse invloed stonden. De koopman en de dominee gingen daarbij vaak samen op pad, begeleid door Jan soldaat. Zo ging het kolonialisme gepaard met veel christelijke zendingsdrang.

Na de dekolonisatie bleef het Westen invloed uitoefenen in andere landen, deels vanwege de Koude Oorlog (communisme indammen) en de handelsbelangen, en deels vanuit een groeiend besef (of schuldgevoel) dat wij, als het rijke Westen, een verantwoordelijkheid hebben om de rest van de wereld te helpen een gelijk niveau van rijkdom en vrijheid te bereiken. Miljarden stroomden naar ontwikkelingshulp. Maar ook nu concurreerden principes met keiharde handelsbelangen. Waar we enerzijds ontwikkelingsgeld gaven, steunden we anderzijds vaak gewapende conflicten of tuigden we een handelsbeleid op dat ontwikkelingslanden feitelijk juist kansen op ontwikkeling ontnam. Zo was het Europees Landbouwbeleid jarenlang berucht vanwege zijn handelsbelemmeringen. Wrede dictators werden vaak gesteund omdat ze het communisme buiten de deur hielden of zorgden voor stabiliteit en dus voor onze handelsbelangen.

Geleidelijk aan zijn ethische principes echter een grotere een rol gaan spelen in de internationale politiek van de Westerse democratieën. Beelden van schrijnende armoede en oorlogen bereikten steeds sneller onze huiskamers. Zo kwamen er humanitaire interventies, vaak onder de vlag van de VN. En na het einde van de Koude Oorlog in 1989, leek de tijd rijp om de liberale Westerse democratie uit te rollen over de wereld. Maar dat bleek toch een misrekening…

De studentenopstand op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989 werd bloedig neergeslagen. China is sindsdien steeds zelfverzekerder een pad op gegaan waarin interne stabiliteit boven alles gaat: Oeigoeren en Tibetanen worden cultureel heropgevoed en de groeiende Chinese middenklasse krijgt in ruil voor staatscontrole rijkdom en stabiliteit terug. Rusland is teruggevallen in autocratie en ook in andere delen van de wereld stokt de democratisering. De Arabische lente is gesmoord in veel geweld en onderdrukking; en het Midden-Oosten is nog steeds een hogedrukventiel voor moslimextremisten en terroristen die zich richten op alles wat Westers is. Ondertussen neemt ook de economische macht van het Westen af. Niet alleen ten koste van China, maar ten koste van een veel grotere groep opkomende landen zoals India, Nigeria, Turkije en Indonesië. Militair zijn de VS, als leider van het Westen, nog steeds oppermachtig, maar de snel groeiende militaire macht van China, de mislukte Amerikaanse interventies in landen als Irak en Afghanistan en nieuwe vormen van ‘hybride’ oorlogsvoering (bv. via computerhacks of het sturen van vluchtelingenstromen) tonen ook hier de afnemende macht van het Westen.

Ook intern zitten de Westerse democratieën in een crisis. Uit het niets leek zich de afgelopen decennia een golf van populisme uit te rollen. In ieder land kreeg die golf een eigen kleur, van extreem links tot extreem rechts. Een deel van de bevolking voelt zich niet meer gehoord en vertegenwoordigd door de democratie en slimme politici weten die frustraties soms meedogenloos uit te buiten en te versterken voor hun eigen agenda: Le Pen, Trump, Salvini, Orban, etc. Enfin, ze zijn er in allerlei kleuren en gradaties, want populisme werkt. Een groeiend onderling onbegrip en een soms gewelddadige maatschappelijke polarisatie zijn inmiddels het gevolg. Kijk naar de VS. Dat land is zo verdeeld dat het internationaal nauwelijks nog als een betrouwbare partij wordt gezien. Want wie garandeert dat de volgende president de afspraken nog steunt? En ja, dat is wel een beetje lastig als je de leider van de (vrije) wereld wil zijn en dé inspiratiebron voor mensen die vrijheid en democratie zoeken.

Tijd voor zelfreflectie

Deze uitdagingen roepen veel vragen op en dwingen ons – de Westerse democratieën, om maar even in deze algemeenheid te blijven – tot zelfreflectie. Hoe gaan we om met de veranderende wereldorde, waarin de Westerse macht afneemt en de democratie als staatsvorm onder druk staat? Zijn wij als Westen in verval of zijn wij in deze turbulente wereld juist een lichtend voorbeeld voor anderen met onze vrijheid en democratie? Waar willen wij voor staan in de internationale politiek? Welke rol willen en kunnen we pakken in dat licht? Hoe doen we dat dan? Kortom: wat is nou wijsheid voor het Westen?

Om bevredigende antwoorden te krijgen op die vragen kunnen we meteen diep de inhoud induiken en feiten en cijfers gaan verzamelen, over bijvoorbeeld economische indicatoren, militaire slagkracht en politieke verhoudingen, maar we kunnen ook even uitzoomen. Dan zien we misschien meer. We kunnen teruggaan naar de wortels van onze Westerse denktraditie. Dan blijkt dat Plato ons veel inspiratie en houvast kan bieden voor een nieuwe rol en inzet in de internationale politiek. De visie en de principes die uit deze reflectie naar voren komen, kunnen we vervolgens weer operationeel uitwerken.

Terug naar de bron: uitgangspunten van een rechtvaardige samenleving

In zijn Politeia (De Staat of het Bestel) beschrijft Plato een ideaalbeeld van een rechtvaardige samenleving.[1] Het uitgangspunt daarbij is dat iedereen naar vermogen bijdraagt en zijn eerlijke deel krijgt. Zo’n ideale staat kenmerkt zich doordat daarin de overheersende mentaliteit niet zozeer op de eigen persoon gericht (zelfzuchtig), maar op de ontwikkeling van de samenleving als geheel (onzelfzuchtig). Iedereen neemt dus leiderschap en verantwoordelijkheid en kijkt waar hij kan bijdragen om mensen met minder vermogens te helpen; maar ook waar hij kan leren van mensen die wijzer zijn dan hemzelf. Je bent dus altijd leraar en leerling tegelijk in deze setting. Wijsheid kent immers geen bovengrens. Zo’n rechtvaardige samenleving is dan ook dynamisch, want leren en het ontwikkelen van (zelf)inzicht staan centraal. Het is ook een samenleving waarin dialoog, samenwerken en vertrouwen centraal staan. Zo’n samenleving (of een organisatie of een gezin: idem dito) functioneert dan ook als een eenheid, waarin ieder een bouwsteen is en vanuit zijn eigen rol en positie bijdraagt.

In een rechtvaardige samenleving regeren de wijsten. En wijsheid moet hier niet worden opgevat als slimheid maar als inzicht in de samenhang der dingen: het doorzien van het waartoe (religie), het waarom (filosofie) en het hoe (wetenschap) van het leven. Het behoeft geen betoog dat zo’n wijze het tegenovergestelde is van een dictator of een populist, omdat een wijze zichzelf wegcijfert voor het geheel. De wijsten kunnen echter alleen regeren omdat het volk in zo’n samenleving zelf al een zekere mate van wijsheid heeft ontwikkeld, en de wijsheid herkent en erkent in zijn leiders. Zo niet, dan wordt het voor de leiders wel heel moeilijk om wijs te regeren. Zoals je wel vaker ziet, lopen dergelijke leiders dan te ver voor de troepen uit en worden ze weggestemd, afgezet of nog erger. We kennen allemaal wel voorbeelden hiervan. Onzelfzuchtigheid, (zelf)inzicht en samenwerking zouden in een samenleving dus gestimuleerd moeten worden, wil deze rechtvaardiger worden. Dialoog is daartoe een geschikt middel. Dat kan vanuit de overheid, maar ook vanuit de samenleving zelf. Plato gaat daarbij uit van vrije wil. Wijsheid komt immers van binnenuit. Dat geldt ook voor de samenleving als geheel. Je kunt wijsheid niet opleggen of afdwingen. Een regering weerspiegelt dan ook meestal de overheersende mentaliteit in de samenleving. Of, zoals het vaak wel wat lomper wordt gezegd: ieder volk de regering die het verdient.

Om die reden is Plato dan ook geen fan van democratie, omdat daar de vrijheid en niet de wijsheid leidend is, zoals bij een puber die geen leiding krijgt.[2] Zelfzucht en persoonlijke of groepsbelangen gaan dan vaak overheersen boven het algemeen belang (de ‘dikke ikke’). Ook in een democratie kan echter de wijsheid leidend worden, mits de juiste mentaliteit aanwezig is en wijsheid voldoende ruimte krijgt in de samenleving. Anders gezegd: een democratie kan alleen goed functioneren als er een zekere mate van wijsheid in de samenleving aanwezig is. De kern van een goed functionerende democratie is immers dat verantwoordelijkheden worden gedeeld en dat men samenwerkt op basis van respect en vertrouwen, zonder groepen uit te sluiten. Verkiezingen zijn dan niet het centrale element in de democratie, maar het sluitstuk van een gedragen maatschappelijk proces: niet het competitiemodel (verkiezingen) maar het samenwerkingsmodel (dialoog), gericht op het oplossen van de grote vraagstukken, staat dan centraal. Dan is er ruimte voor leren en inzicht ontwikkelen: de basis voor het creëren van een rechtvaardige samenleving.

Is het Westen in verval?

Over het verval van staten en beschavingen zijn bibliotheken volgeschreven. Wikipedia spreekt van een proces dat gepaard gaat met het verlies van culturele identiteit, het wegvallen van overheid en gezag, en burgerlijk geweld. Antropologen, historici, statistici en sociologen hebben uiteenlopende verklaringen aangebracht voor de ineenstorting van beschavingen, met als oorzaken klimaatverandering, uitputting van hulpbronnen, onhoudbare complexiteit, verval van sociale cohesie, toenemende ongelijkheid, teloorgang van kennis en creativiteit, of een ongelukkig samenloop van omstandigheden.[3]

Kijken we naar het Westen, dan zien we weliswaar een relatieve teruggang in bevolking en militaire en economische macht ten opzichte van bv. China en andere landen in met name Azië en Afrika, maar dat is nog geen verval in beschaving, eerder een inhaalslag van andere landen in sociaal-economische ontwikkeling. Zo lang als het Westen zijn eigen sociaal-economische vitaliteit en innovatiekracht behoudt en goede internationale verhoudingen borgt, hoeft dat geen probleem te zijn. Een ander punt, dat vaak vanuit populistische zijde wordt aangeroerd, is het verlies van sociale en culturele cohesie door een ‘verdunning’ van onze cultuur vanwege een massale immigratie van mensen uit andere culturen en religies, met name moslims. Dat immigratie en integratie sociale spanningen oproepen is duidelijk en van alle tijden. Maar ook hier is de vraag of zulke spanningen tot verval in beschaving leiden of juist horen bij maatschappelijke veranderingsprocessen. Natuurlijk, die spanningen moeten heel serieus genomen worden en vaak zijn ze met goed beleid en een open dialoog redelijk te managen. Maar als je naar de geschiedenis kijkt dan leiden beschavingen met een open cultuur vaak tot nieuwe inzichten, dynamiek en creativiteit. Het zijn juist de beschavingen die in zichzelf gekeerd raken die vervallen in mentale inteelt en verstarring. Kijk om je heen: de vernieuwing komt uit de steden en regio’s die open staan voor de wereld, niet uit gesloten gemeenschappen.

Plato kijkt vanuit een mentaal perspectief naar de bloei en het verval van samenlevingen, nl. dat van de overheersende denkmentaliteit in de samenleving. Kijken we naar het Westen – neem ons eigen land – dan zien we dat de samenleving de afgelopen honderd jaar geleidelijk aan veel socialer en ethischer is geworden. Niet alleen hebben we een rechtsstaat en een verzorgingsstaat, maar we zien ook veel onzelfzuchtige maatschappelijke initiatieven; zonder de talloze vrijwilligers zou onze samenleving niet kunnen functioneren. We zien echter ook een andere kant, nl. een overmaat aan zelfzucht en oppervlakkigheid. Wie zijn bijvoorbeeld de helden van onze samenleving? Naar wie luisteren we het meest? Welke politici kiezen we? Welke media programma’s zijn het meest populair? Gaan we respectvol met elkaar in dialoog, of willen we vooral zenden en overtuigen, al dan niet met intimidatie? Is het werkelijk leidend voor onze visie wat – pakweg – Rene van der Gijp, Gerard Joling, Angela de Jong of Albert Verlinde vinden? Al die meningen in talkshows? Hebben we werkelijk interesse in andere groepen of blijven we liever in onze eigen bubbel? En heeft iedereen echt gelijke kansen in de samenleving?

En daar zien we meteen de achilleshiel van de hedendaagse Westerse democratieën en de oorzaken achter de huidige polarisatie en het populisme: de nadruk op eigenbelang en persoonlijke vrijheid die in verkiezingen wordt aangemoedigd, in plaats van omgezet in de beste keuze voor het algemeen belang; de voorsprong in belangenbehartiging van de vaak hoogopgeleide ‘elite’ (de ‘can’s’) in de creatieve steden door zijn kennis en netwerken boven de vaak lager opgeleide mensen in de armere wijken en op het platteland (de ‘cannot’s); de sociale media die deze frustraties versterken en uitmelken door met slimme algoritmes mensen vast te zetten in een kleine bubbel van eigen gelijk; de ruimte die slimme figuren vervolgens pakken om die frustraties politiek uit te buiten, enzovoorts; en uiteindelijk de verlamming en onbestuurbaarheid die we in veel Westerse landen zien. Plato heeft 2500 jaar geleden al heel helder beschreven hoe een democratie kan vervallen in tirannie als persoonlijke vrijheid en zelfzucht de boventoon gaan voeren boven de onzelfzuchtige krachten die gericht zijn op samenwerking en ontwikkeling van het de samenleving als geheel. Checkvraag: wat overheerst in onze samenleving?

Zelfreflectie: de sleutel ligt in onze eigen handen…

Als Plato nu de vraag zou moeten beantwoorden of het Westen in verval is, dan zou hij ons dus niet zozeer wijzen op de groeiende economische macht van China of de ‘verdunning’ van onze cultuur door immigratie, maar eerder op onze mentaliteit van samenleven. Zijn wij in staat de diepere oorzaken van het populisme en de polarisatie aan te pakken? Weten wij de democratie opnieuw uit te vinden en de samenleving leefbaar en bestuurbaar te houden? Zoals hierboven beschreven zien we twee krachten met elkaar strijden. De vraag is welke we de komende periode laten overheersen: gaan we richting een rechtvaardige samenleving of richting tirannie, verbrokkeling en onbestuurbaarheid, en dus maatschappelijk verval? Enfin, we staan als Westen dus op een kantelpunt. En het is duidelijk wat ons te doen staat. De sleutel voor een verval ligt dus niet bij China of elders, maar bij onszelf. En nee, niet alleen bij de politici en de pers, maar ook bij jou en mij zelf. De verkiezing van Trump en de dramatische situatie rond zijn vertrek moge een overduidelijke wake up call zijn, maar ook in ons eigen land zijn er signalen die tot nadenken stemmen. Denk bijvoorbeeld aan de felle polarisatie rond enkele van de belangrijkste maatschappelijke vraagstukken op dit moment, zoals klimaat, immigratie en Europa.

Oude, wijze lessen voor een nieuw perspectief

Welke lessen kan het Westen nu trekken en welke perspectieven bieden deze lessen voor de rol van het Westen in een veranderende wereldorde? Good old Plato geeft ons genoeg voedsel voor een stevige zelfreflectie en het opbouwen van nieuwe perspectieven voor de Westerse rol in de snel veranderende wereldorde. Hieronder doe ik een voorzet, om inspiratie te bieden aan het maatschappelijke gesprek hierover.

1. stel eerst intern orde op zaken

Als we als Westen in de veranderende wereldorde krachtig een nieuwe rol willen pakken, dan is het duidelijk dat we eerst intern orde op zaken moeten stellen. Als de VS de diepe polarisatie en de ongelijke machts- en inkomensverdeling in hun land niet aanpakken wordt het land onbestuurbaar en is een rol als leider van de (vrije) wereld in gevaar. Nu al zijn landen beducht zaken te doen met de VS omdat het land bij een volgende verkiezing de gemaakte afspraken meteen weer de nek kan omdraaien. Als de EU lidstaten onvoldoende tegenwicht kunnen bieden tegen de onderlinge ongelijkheid en de nationalistische tendensen, zal Europa als een verzwakt en verdeeld continent ten prooi vallen aan verdeel en heerspolitiek van de andere grootmachten.

2. zo binnen, zo buiten

Als het Westen erin slaagt om intern orde op zaken te stellen zal het vervolgens een nieuwe missie op het internationale vlak moeten definiëren. Als intern het streven is naar een rechtvaardige samenleving waaraan ieder naar vermogen bijdraagt, waarom zou dat streven internationaal dan niet ook leidend zijn? Plato’s visie is immers universeel toepasbaar: in het gezin, op het werk, in het landsbestuur, maar ook in de internationale gemeenschap. Dat betekent dan wel een ander paradigma in de internationale samenwerking. Dat betekent dat het Westen met China en andere grootmachten de dialoog aan zal moeten gaan over wat ieders bijdrage als grootmacht is aan de ontwikkeling van de wereld: een dialoog over leiderschap en verantwoordelijkheid delen. Dat zal geen gemakkelijk pad worden, gelet op het onderlinge wantrouwen en de onderlinge competitiedrang. Bovendien heeft China een compleet ander maatschappijmodel waarin mensenrechten ondergeschikt zijn aan de stabiliteit en de ontwikkeling van de staat. Maar als op terreinen als klimaat samenwerking mogelijk is, moet dat ook breder kunnen. Daarnaast zal met de overige landen het pad naar eerlijke handel en samenwerking moeten worden geïntensiveerd en minder bezoedeld met bot eigenbelang. Met zo’n nieuwe internationale agenda kan het Westen weer iets van zijn inspirerende kracht en geloofwaardigheid in de wereld herwinnen.

3. maak niet macht maar gezag leidend

De kracht van het Westen in de internationale politiek wordt dan geleidelijk aan meer op gezag in plaats van macht gebaseerd. Daarbij is het misschien wel een kans dat het Westen de rest van de wereld zijn wil niet meer militair kan opleggen. Er zijn stemmen die zeggen dat Amerika, juist door zijn militaire overmacht, te vaak en te snel naar de wapens heeft gegrepen en de diplomatie heeft veronachtzaamd. Bij de EU ligt dat duidelijk anders. Binnen de Westerse wereld ligt er dan ook een schone taak voor de EU om de vaak wat impulsievere en overmoedige Amerikanen internationaal de dialoog in te trekken. Dan zal de EU zich in de ogen van de Amerikanen (en de rest van de wereld) wel moeten ontwikkelen tot een serieuze gesprekspartner met een heldere agenda; als een eenheid dus. Tot nu toe is dat nog niet gelukt. Tot die tijd is het aan een kopgroep van pionierende EU landen om die dialoog te entameren.

Afghanistan, maar ook Irak en Vietnam hebben getoond dat gewapende interventies meestal weinig effectief zijn. Vanuit dat besef zou een agenda van preventie en samenwerking de basis kunnen vormen voor een vernieuwd Westers gezag in de wereld. Internationale politiek is echter ingewikkeld. Daarom is het van belang om tevens de veiligheid te blijven borgen van de Westerse landen en hun bondgenoten, maar de keuze daarbij is eigenlijk simpel: werken we mee aan een wereld van elkaar wantrouwende machtsblokken, toenemende polarisatie en een wapenwedloop tussen China en het Westen en de overige landen die daartussen vermalen worden? Of is onze inzet ontspanning en vertrouwen bouwen op basis van de grote mondiale onderwerpen als klimaat, handel en migratie. Dat laatste zal niet gemakkelijk zijn en zal veel moed en doorzettingsvermogen vergen, maar het is op de lange termijn wel beter voor de wereldgemeenschap, en voor onszelf.

4. respecteer ieders autonomie en ontwikkelpad

Aangezien de vrije wil centraal staat en wijsheid niet opgelegd kan worden maar van binnenuit moet groeien, is het logisch dat ieder land zijn eigen ontwikkelpad heeft. Maatschappelijke verandering kost bovendien tijd. Democratie of Westerse waarden opleggen werkt dan ook niet. Maar het Westen kan wel inspireren door het goede voorbeeld te geven en goede initiatieven in en van andere landen te ondersteunen. Dat betekent ook dat mensenrechtenschendingen onderwerp van gesprek blijven, maar niet vanuit een hautain vingertje maar vanuit dialoog en respect. En hulp en handel mogen daaraan best voorwaardelijk worden gesteld, zodat goed gedrag wordt beloond. Onze omgang met het Afghanistan van de Taliban is in dit kader een interessante proeftuin.

Naar een nieuwe rol voor het Westen?

In dit artikel heb ik met behulp van Plato aangetoond dat we als Westerse democratieën zelf de sleutel in handen hebben om onze richting te bepalen, en wel op basis van interne hervormingen van onze democratische samenlevingen en een internationale agenda die daarop aansluit. Uiteraard is de wereld complexer en genuanceerder dan in een paar pagina’s kan worden beschreven, maar ik wil vooral een ander perspectief aanreiken, en een handreiking bieden om de principes te vinden waarop we onze keuzes kunnen bepalen: universele principes, maar uit onze eigen Westerse denktraditie. Een rechtvaardige samenleving in een rechtvaardige wereld? Het kan…

Peter Schmeitz


[1] Plato, Het Bestel, Politeia, in de vertaling van Hans Warren en Mario Molengraaf, Prometheus, Amsterdam, 2000; Groot, H., Plato en zijn betekenis voor onze tijd, Stichting I.S.I.S., Den Haag, 2017, p. 177-180.

[2] Overigens had Plato een iets ander beeld van het begrip democratie. Hij sprak niet zozeer over de vorm (verkiezingen, kiesrecht, etc.), maar vooral over de eigenschappen; over een groep mensen die hun persoonlijke vrijheid zagen als het hoogste en grootste geluk, en degenen die hen die vrijheid gaven of beloofden werden aan de macht gebracht. Dit onderscheid verklaart waarom de democratische staatsvorm goed kan samengaan met de groeiende wijsheid in de leiding.

[3] https://nl.wikipedia.org/wiki/Maatschappelijke_instorting

Deugen de meeste mensen nou of niet?! Wat oude wijsheid ons leert…

Al eeuwen worstelen we in het Westen met de vraag of de mens nou goed of slecht is. De beelden hierover zijn sterk beïnvloed door het christendom, de verlichting en het sociaal darwinisme. In de Westerse filosofie zijn er grofweg twee hoofdstromingen: Hobbes (slecht) en Locke en Rousseau (goed). Maar ondanks die laatste twee overheerst toch al eeuwen – en nog steeds – het beeld dat de mens een wild dier is met een dun laagje vernis. Het leven is daarbij een permanente strijd. Rutger Bregman heeft onlangs een dappere en indrukwekkende poging gedaan om aan te tonen dat de meeste mensen wel degelijk deugen om zo een ‘nieuw realisme’ te creëren en een sterker maatschappelijk vertrouwen. Ondanks zijn uitdagende boek blijft de discussie gepolariseerd, waarbij iedere kant zijn gelijk probeert aan te tonen op basis van incidenten: zie je wel? Een eenduidig en overtuigend beeld blijft daarmee uit. Maar misschien helpt het om over onze Westerse loopgraven heen te kijken. Dan zien we uit meerdere tradities in de wereld een verrassend consistent beeld naar voren komen, een beeld dat ruimte biedt voor een meer genuanceerde visie op onszelf: de mens als samengesteld en lerend wezen.

De Westerse worsteling met zichzelf (en de wereld…)

Het moderne Westerse mensbeeld is allereerst sterk beïnvloed door de kerkelijke dogma’s uit het christendom. Het christendom stelt de figuur van Christus als vredelievende inspiratiebron centraal en kent vele stromingen. In de eeuwen na de dood van Christus is de kerkelijke visie van de mens als zondaar echter de maatschappelijk leidende visie geworden: die mens kon uit die zondigheid alleen bevrijd worden en zaligheid bereiken met hulp van – uiteraard – de kerk. Andersdenkende christenen werden eeuwenlang een kopje kleiner gemaakt. Na de reformatie is het kerkelijke beeld van de mens als zondaar blijven overheersen, ook in de meeste protestantse stromingen. De vraag hoe het kan dat een perfect opperwezen imperfecte wezens heeft geschapen is echter nooit beantwoord. Evenmin de ethische vraag waarom dat opperwezen dan die imperfecte wezens heeft geschapen, en waarom hij hen (die maar tijdelijk leven) voor hun imperfecties straft met de eeuwige hel. Is het dan raar dat de Westerse mens worstelt met zijn zelfbeeld? Wat doet dat met de manier waarop mensen in het leven staan?

Die worsteling zien we terug in de Westerse filosofie. Belangrijk is daarbij de discussie die in de 17e eeuw plaats vond tussen de Britse filosofen Thomas Hobbes (1588-1679) en John Locke (1632-1704). Volgens Hobbes is de mens in zijn diepste kern altijd in oorlog met anderen. Volgens Hobbes zijn er in de natuur van de mens drie hoofdoorzaken van strijd: competitie, wantrouwen en eer. De mens is geneigd tot competitie en heeft een diep wantrouwen naar anderen over zijn eigen veiligheid. Mensen zijn alleen geneigd tot vrede en samenwerking uit angst voor de dood. Uiteindelijk hebben mensen het verlangen om net zo gewaardeerd te worden door anderen als zij zichzelf waarderen. Zo niet, dan zal een mens er alles aan doen om die waardering af te dwingen. Tot deze ‘ellendige oorlogstoestand’ zijn wij veroordeeld want ‘de mens is voor de mens een wolf’. We hebben volgens hem dan ook een beestachtig krachtige overheid nodig (een ‘Leviathan’) om de strijdende mens in het gareel te houden. Het ligt dus niet in de aard van de mens om anderen te helpen. Hobbes schetst, kortom, een gitzwart mensbeeld.

John Locke daarentegen komt met een positieve visie op de mens: er is volgens hem een groot verschil tussen de natuurstaat en de oorlogsstaat. Hobbes doet alsof ze hetzelfde zijn, maar in werkelijkheid staan ze zo ver van elkaar af als een staat van vrede, welwillendheid, wederzijdse hulp en handhaving afstaat van een staat van vijandigheid, boosaardigheid, geweld en wederzijdse vernietiging. Volgens Locke is de mens van nature redelijk en gericht op samenwerking. Mensen zijn altijd sociaal geweest, omdat ze weten dat ze elkaar nodig hebben om hun natuurlijke verlangens te bevredigen. En als mensen met elkaar in een strijd belanden is dat niet, zoals Hobbes beweert, onze natuurlijke toestand, maar een misvorming van wie wij ten diepste zijn. Conflict en strijd passen niet bij onze natuurstaat. Veel van de huidige meningsverschillen in onze Westerse wereld over de aard van de mens zijn te herleiden tot deze twee mensbeelden. Denk bijvoorbeeld aan discussies over relschoppers met een allochtone achtergrond. Het Locke-kamp pleit voor meer wederzijdse toenadering en samenwerking. Het Hobbes-kamp pleit voor een hardere aanpak: dwingen tot aanpassen en anders het paspoort afnemen.

Naast Hobbes en Locke is de Franse filosoof Jean Jacques Rousseau (1712-1778) in deze context interessant. Ook Bregman verwijst veelvuldig naar hem. Rousseau is het niet met Hobbes eens dat alle strijd ontstaat vanuit de conflictueuze natuur van de mens. Volgens Rousseau komt dit doordat de mens moet samenleven in een maatschappij. Van nature is de mens nl. helemaal geen sociaal wezen. Volgens Rousseau is de mens van nature een ‘wilde mens’. Hij maakt overigens duidelijk dat deze natuurstaat geen historische beschrijving is maar een hypothetisch verhaal om de ‘ware aard van de dingen bloot te leggen’. Rousseaus wilde mens struint door de bossen, zonder arbeid en taal en hij heeft zijn soortgenoten niet nodig. Hij staat dicht bij de natuur, bij zichzelf en is gelukkiger dan wij nu omdat hij zijn zelfstandigheid kan behouden. Rousseau en Locke zitten dus niet op één lijn. Locke ziet de mens als een sociaal wezen, Rousseau ziet de mens als een solitair wezen.[1]

Het fascinerende is dat niet alleen het traditionele kerkelijke christendom, maar ook de meeste Westerse filosofen en de grote denkers uit de verlichting (de stroming die in de 18e eeuw het verstand boven het geloof plaatste) uitgaan van een duister mensbeeld. Waar het vernislaagje van de christelijke gelovigen bestond uit vroomheid, bestond dat van de verlichte filosofen uit rationaliteit.[2] In de 19e eeuw kreeg dit negatieve mensbeeld een nieuwe impuls met het sociaal-darwinisme. Nieuw hieraan was het idee van een continue selectie van de sterkeren in de maatschappij, waardoor de maatschappij zich naar een hoger stadium kon ontwikkelen. In deze visie moeten de zwakken in de samenleving aan hun lot worden overgelaten zodat ze uit de maatschappij verdwijnen. De sterken die overleven, verdienen het dan ook om te overleven. In feite baseerde deze visie zich niet zozeer op Darwin, maar meer op bepaalde darwinisten zoals de Engelse filosoof Herbert Spencer en de Duitse bioloog Ernst Haeckel. Darwin zelf wees deze visie overigens resoluut van de hand: hulp aan zwakkere soortgenoten was volgens hem juist een van de meest hoogstaande menselijke impulsen[3].

Een negatief mensbeeld: so what?!

Je kunt je natuurlijk afvragen waarom mensen zoals Bregman en ikzelf zich zo druk maken om dit negatieve mensbeeld. Wat boeit het? Laat mensen lekker hun mensbeeld hebben, toch?! Nou, het mensbeeld van een samenleving heeft nogal gevolgen. Zo is het kolonialisme sterk beïnvloed door dit Westerse mensbeeld: andere culturen waren minderwaardig en moesten een (christelijke of rationele) vernislaag krijgen vanuit het Westen. Als leidende en superieure cultuur hadden wij het recht hen de overheersen. En wat te denken van het nazisme, dat het overheersen en elimineren van ‘Untermenschen’  op gruwelijke en grootschalige wijze in de praktijk bracht. En zelfs tot ver in de 20e eeuw zijn hele groepen mensen in Westerse landen gesteriliseerd of heropgevoed (zoals groepen Aboriginals in Australië).[4] We hebben, kortom, de wereld een paar flinke optaters gegeven met ons mensbeeld.

Maar het werkt ook subtieler door. En dat subtiele heeft Bregman in mijn ogen messcherp beschreven. Indrukwekkend is bijvoorbeeld zijn analyse van de situatie in New Orleans ten tijde van de orkaan Katrina: hoe politici en hulpverleners bijna als vanzelf ervan uitgingen dat grote groepen mensen (vooral zwarten) rovend en verkrachtend door de stad zouden trekken. Vanuit dat verkeerde beeld is de hulpverlening te laat op gang gekomen en hebben politietroepen per abuis op scherp geschoten op onschuldige mensen.[5] Maar denk ook aan hoe wij met de natuur omgaan. Als het leven gebaseerd is op strijd en je leeft maar kort, waarom zou je dan geven om natuur, om duurzaamheid? Dan wil je – ja moet je – toch het maximale uit je leven halen? Ok, vanuit Christelijke optiek is er dan nog het idee van het rentmeesterschap van de schepping, maar in de praktijk uit zich dat toch vooral als maatschappelijk verantwoord ondernemen: de scherpe kantjes ervan afhalen.

Een mensbeeld van strijd is een mensbeeld van wantrouwen, waarbij je in de eerste plaats moet opkomen voor je eigen belang of het belang van je eigen groep, een mensbeeld waarin mensen tegenover elkaar staan, in plaats van naast elkaar. Bregmans boek is een dapper en uitdagend boek dat je een spiegel voorhoudt en je aan het denken zet. Maar als je bijvoorbeeld – heel basaal – alleen al de recensies op het boek van Bregman op bol.com leest, zie je toch veel sceptische reacties als: hij is selectief en gebruikt alleen voorbeelden die in zijn visie passen; hij verklaart nog steeds Auschwitz niet; hij definieert niet wat goed, kwaad en deugden zijn, etc. Tja, daarmee blijft zijn boek wel prikkelend, maar voor veel mensen nog steeds onbevredigend.[6]

Dat komt misschien omdat Bregman geen nieuwe, conceptuele verdieping op de mens biedt, maar vooral een andere kijk op gebeurtenissen. Dat doet hij vanuit onder meer sociaalpsychologisch onderzoek en geschiedkundige bronnen. Hij trekt daaruit nieuwe conclusies, en komt op basis daarvan met een andere visie. Hij levert een overweldigende hoeveelheid bewijs, maar wel inductief bewijs waar anderen hun eigen bewijs weer naast zullen leggen. Dan krijg je de bekende ‘zie je wel?’ discussies. Dat is jammer. Een overtuigende visie zal zowel het waartoe (zingeving), het waarom (filosofie) en het hoe (wetenschap) moeten overtuigen. Dat is niet waar Bregman zich op heeft gericht. Maar misschien helpt het, als vervolg op zijn boek, om eens verder te kijken naar andere denktradities. Dan zien we onder meer een ander beeld opdoemen dat misschien een meer consistente en overtuigende visie biedt, namelijk het beeld van de mens als samengesteld, lerend wezen. 

Een andere visie op de mens

Als we kijken naar de belangrijke religieuze en filosofische tradities in de wereld, zien we dat het idee van de mens als een samengesteld wezen eigenlijk heel algemeen is. De volgende tabel geeft een overzicht van de indeling in het Indiase denken (de Vedanta), het christendom, het jodendom, de oude Griekse filosofie, de traditionele Afrikaanse religie, de boeddhistische filosofie en de theosofie (die expliciet zeven beginselen neerzet die in het boeddhisme wat implicieter zijn te vinden, en dan vooral in de meer diepgaande leringen).[7] Alle indelingen beschrijven met uiteenlopende mate van complexiteit en detail onze samengestelde innerlijke natuur. Misschien zijn we het meest bekend met de driedeling van Paulus uit het vroege christendom: geest, ziel en lichaam. Deze wordt nog steeds gebruikt, maar wat nu precies het verschil tussen een geest en een ziel is, en hoe Paulus deze indeling had bedoeld, daarover heerst in het hedendaagse christelijke denken vooral onduidelijkheid. Laat ik deze driedeling voor het gemak even als basis nemen om tot de essentie van dit type mensbeeld te komen.

De samengestelde aard van de mens in verschillende religieuze/filosofische stelsels 
Boeddhisme, theosofieJodendom (kabbala)ChristendomOud GrieksAfrikaans (Yoruba)India (Vedanta)
Atman: goddelijke essentie Buddhi: meedogende spirituele natuur Manas: denkbeginsel Kama: begeertebeginsel Prana: vitaliteit Lingasarira: astraal dubbel Sthulasarira: fysiek lichaamNeshamah: het hoogste en meest spirituele beginsel Ruahh: spirituele ziel Nephesh: de astrale of vitale ziel Guph: fysiek voertuig – de woning waarin al deze andere beginselen verblijvenGeest: de goddelijke essentie in ieder mens Ziel: omvat het gebied van begeerte, emotie en denken Lichaam:Pneuma: geest – letterlijk ‘adem’ Nous: intuïtie, hoger denkvermogen of ‘de innerlijke kenner’ Psuche: ziel Soma: fysiek lichaamEmin: geest Okan: hart-ziel Iye: denkbeginsel Ojiji: schaduw (astraal dubbel) Ara: fysiek lichaamAtma: goddelijke essentie anandamaya-kosa: mededogen, inzicht vignanamaya-kosa: hoger denken manomaya-kosa: lager denken pranamaya-kosa: vitaal-astraal beginsel annamaya-kosa: fysiek lichaam

De essentie van al deze indelingen is grofweg dat er een hoogste, blijvend beginsel (de geest: ‘ik ben’) in de mens is, waarmee hij is geworteld in een universaliteit van zijn: Allah, God, TAT, Tao, de Eenheid, de Grote Leegte/Sunyata, de Grote Volheid/Pleroma, etc. Deze geest gebruikt voertuigen om zich uit te drukken op de verschillende niveaus van het universum, en deze voertuigen zijn verschillende beginselen van de mens – gescheiden maar toch één (noem het brandpunten binnen een stroom van energie of bewustzijn). Het laagste van die voertuigen is het fysieke lichaam dat op een gegeven moment sterft. Tussen het fysieke lichaam en de geest zit een lerend deel waartegen het bewustzijn ‘ik ben ik’ zegt (de ziel). Dat deel kan zich naar boven richten, naar de bovenpersoonlijke geestkant, of naar de persoonlijke ‘ik’ kant (je begeerten, emoties, etc.). De essentie van dit type mensbeeld is dat mensen leren steeds meer van het hoogste beginsel in zichzelf tot uitdrukking te brengen en daarmee steeds meer resoneren met God, Allah, de eenheid of andere uitdrukkingen van de universaliteit. Ik besef dat deze toelichting wel heel kort door de bocht is, maar het gaat me nu om de essentie achter dit type mensbeeld. De mens is hierin dus een lerend bewustzijn met een eigen vrije wil, en onderdeel van een groter geheel.

Is deze visie dan wel overtuigend? en praktisch toepasbaar?

Vanuit deze visie valt dus (ook bij jezelf) goed te verklaren waarom je het ene moment heel ethisch bezig bent en iemand zonder tegenprestatie helpt; en waarom je het andere moment zelfzuchtig bezig bent. Het geeft ook handvatten voor ethisch gedrag, want je wordt wat je denkt; waar je je op richt. Als je jezelf traint om ethisch en onzelfzuchtig te zijn, dan zal je gedrag steeds meer een uiting hiervan worden. Zoals Plato al aangaf: de bovenpersoonlijke elementen in jezelf (wijsheid, moed,…) moeten leiding geven aan de persoonlijke.[8] In principe zijn alle eigenschappen immers neutraal. Begeerte kun je positief (wereldvrede, vaderlandsliefde) en negatief (hebzucht, porno, etc.) inzetten.

Goed of slecht is in dit beeld ook gemakkelijk te plaatsen en gemakkelijker los te trekken van culturele beelden over wat goed of fout is. De discussie is dan terug te brengen tot één simpele maatlat: is je gedrag bovenpersoonlijk/onzelfzuchtig of persoonlijk/zelfzuchtig gericht. Een universele ethiek dus, die ruimte voor zelfreflectie vraagt. De essentie van je zijn is dan niet anderen de maat nemen, maar jezelf managen. Dat is dan ook de achterliggende boodschap van de uitspraak van het orakel van Delphi: mens ken u zelf![9] Met deze maatlat zou je zelfs het uitgangspunt van bewustzijn los kunnen laten. Dan nog is hij gewoon algemeen toepasbaar.

Dit oeroude mensbeeld plaatst de voorbeelden van Bregman in een ander, nog overtuigender perspectief dat ook de sceptici op bol.com een antwoord kan bieden. Het geeft een definitie van deugden, van goed en kwaad, het verklaart Auschwitz, het gaat uit van vertrouwen, en ja: in de kern deugt ieder mens! Maakt het uit? Jazeker, want stel je voor dat mensen vanuit dit mensbeeld gaan opereren. Dan zijn vertrouwen en samenwerking de basis in de samenleving, dan maken mensen nog steeds fouten, maar dan staan leren en ontwikkelen centraal, niet alleen voor jezelf, maar in de hele samenleving. Dan is er een groter besef van eenheid, dat ook gevolgen zal hebben voor onze visie op duurzaamheid. Maar ook op de polarisatie in de samenleving, want dan zie je de ander niet als vijand, maar als een persoon die in zijn imperfectie probeert erkenning te krijgen voor zijn zorgen, behoeften en belangen.

En is het overtuigend? Dit nieuwe perspectief is zonder meer bevredigend op het waarom en het waartoe: de mens als bewustzijn en lerend wezen dat steeds meer van dat bewust zijn tot uitdrukking brengt. Het hoe – de wetenschappelijke kant – is lastiger, omdat de hedendaagse wetenschap niet uitgaat van de mens als bewustzijn. Desondanks kan deze visie van de mens als samengesteld wezen als een hypothese onderzocht en getoetst worden in de dagelijkse praktijk. En niemand houdt je tegen de ethische maatlat te gebruiken: is gedrag zelfzuchtig of onzelfzuchtig? Die zit heel dicht bij de gulden regel: behandel andere mensen zoals je zelf behandeld wil worden. De wereld verandert echter niet door een inspirerend boek te lezen of een inspirerende visie aan te horen. De wereld verandert door naar die visie te handelen. Het beeld van de samengesteldheid van de mens kun je zien als de tonen van een octaaf op een piano. Welke toon je laat klinken is aan jou: is die beestachtig of Goddelijk? Je bent dus als het ware de dirigent van je eigen leven. Wat let je?!

Peter Schmeitz

dirigent…


[1] Filosofie voor een weergaloos leven, Lammert Kamphuis, De Bezige Bij, Amsterdam, 2019, p. 52-61

[2] De meeste mensen deugen: een nieuwe geschiedenis van de mens. Rutger Bregman, De correspondent, 2019, p. 38

[3] http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i002032.html; https://nl.wikipedia.org/wiki/Sociaal_darwinisme

[4] https://nl.qaz.wiki/History_of_eugenics

[5] De meeste mensen deugen: een nieuwe geschiedenis van de mens. Rutger Bregman, de Correspondent, 2019, p. 25-28

[6] https://www.bol.com/nl/f/de-meeste-mensen-deugen/9200000105939292/

[7] De zeven beginselen van de mens, Andrew Rooke, Sunrise, sept./okt. 2001; De Geheime Leer, H.P. Blavatsky, Deel 1, Theosophical University Press, Pasadena, Den Haag, München, p. 187; https://nl.wikipedia.org/wiki/Kosha; https://en.wikipedia.org/wiki/Ruach_(Kabbalah)

[8] peterschmeitz.nl: de Boze Burger Schreeuwt om Plato

[9] https://nl.wikipedia.org/wiki/Ken_uzelf

Vrijheid en geluk in de 21e eeuw, inspiratie voor een zoekend land

Vrijheid is hét kernbegrip in onze huidige individualistische samenleving; vrijheid als de ruimte om te kunnen doen en laten wat je wil, zonder inmenging van anderen; vrijheid, als de basis voor geluk. Maar leidt deze persoonlijke vrijheid wel tot geluk? En worden we er wel een betere samenleving van? In dit essay geef ik een kritische reflectie op onze hedendaagse visie op vrijheid en geluk en bied ik handelingsperspectief voor het beter omgaan met de uitdagingen waar we in deze 21e eeuw voor staan: inspiratie voor een zoekend land…

Gaat het wel goed met onze samenleving?

Tja, waar komt toch die massale populariteit van psychiaters als de Vlaming Dirk de Wachter vandaan? De Wachter zelf geeft aan dat je morgen het aantal psychiaters kunt verdubbelen, maar dan heb je overmorgen nog steeds wachtlijsten. Volgens hem is er een ongelooflijk hoge nood aan het luisterend oor, aan mensen die geacht worden verstand te hebben van verdriet en machteloosheid. Er is volgens hem een gevoel van zinloosheid en leegte onder alles. “De gedachte was: we kunnen met vrolijkheid en consumptie dat gebrek aan zin wel maskeren. Maar ge kunt nog eens een wellnessweekend doen, maar dat vult de ledigheid niet op.” “Als in België een miljoen mensen psychofarmaca neemt, slaappillen, antidepressiva, dan moeten we als maatschappij toch eens nadenken: wat betekent dat?”. In zijn boek Borderline Times schrijft hij dat de symptomen van de borderline persoonlijkheidsstoornis ook de symptomen zijn van de maatschappij. “En een van de symptomen is splitting. Er lijkt een splitting te zijn ontstaan in heel de maatschappij: winners en losers, mensen die succes hebben en die uit de boot vallen. Er is heel weinig middencategorie. Het verdwijnen daarvan is een probleem voor de maatschappij omdat het de verbindende structuur is. Er dreigt een teloorgang van de solidariteit in de hele westerse wereld.”[1]

Zoals de Nederlandse filosoof André Hazes (1951-2004) ooit zong: ’Je zegt “ik ben vrij”, maar je bedoelt, “ik ben zo eenzaam”.’

Persoonlijke vrijheid leidt niet tot geluk

De Wachter maakt stevig duidelijk dat het een misvatting is dat onze grote drang naar persoonlijke vrijheid tot geluk leidt. Maar hoe zit dat dan? Vrijheid wordt vaak gebruikt voor het bevredigen van allerlei wensen. Maar veel van die wensen kunnen niet vervuld worden omdat wij daar geen of weinig invloed op hebben. Kun je voetballen als Messi? Denken als Einstein? Ben je zo knap als Brad Pitt of Doutzen Kroes? Nee? Dan kun je wel zeggen dat je vrij bent, maar je bereikt niet wat je wilt. En wat je toeviel, kun je even snel weer verliezen. Dan zul je toch vooral beperkingen -en dus onvrijheid- ervaren.

Bovendien geven vervulde wensen vaak maar een kortstondig geluksgevoel. Of blijven die strandstoel, die Instagram likes of die nieuwe auto je geluksgevoel bevredigen? Al die spullen, die aandacht en dat comfort leiden in ieder geval wel tot een grote persoonlijke voetafdruk en een constant gevoel van competitie en prestatiedrang tussen mensen. Met alle gevolgen van dien voor onszelf en de planeet….

Persoonlijke vrijheid lijkt dus eerder te leiden tot een continu onbevredigende zoektocht naar kortstondig genot dan tot een toestand van geluk. En daar zit hem de crux. Genot is op ‘ik ben ik’ gericht, op de persoonlijkheid, op het bevredigen van kortstondige lichamelijke en psychische verlangens: de vakantie, de Instagram likes, de tinder date, de nieuwe auto. Geluk is daarentegen vooral gericht op het ‘ik ben’, zeg maar op de bovenpersoonlijke aspecten van ons mensen: op aspecten als idealisme, inspiratie, inzicht, intellectuele nieuwsgierigheid, etc. Dit zijn de aspecten in ons waar verbondenheid en geven centraal staan, in plaats van afgescheidenheid en nemen. Geluk is een toestand waarin alle delen van je mens-zijn – van ons diepste begrip tot onze wensen en gevoelens – in harmonie met elkaar zijn. Het is de vreugde van een ‘ik-ben-deel-van-het-geheel’-bewustzijn. We streven met onze grote drang naar persoonlijke vrijheid dus eigenlijk een illusie na, een die leidt tot lijden in plaats van geluk.

…en ook niet tot een betere samenleving

De grote nadruk op onze persoonlijke vrijheid maakt ons dus niet gelukkig, maar lijkt evenmin tot een betere samenleving te leiden. Natuurlijk, we mogen in onze samenleving zeggen wat we willen, en we zijn via de democratische rechtsstaat tot op zekere hoogte beschermd tegen al te veel overheidsbemoeienis met ons leven. Dat is een groot goed dat we mogen koesteren. Bovendien staan we nog altijd hoog in de internationale gelukslijstjes. Maar er zijn ook trends die minder hoopvol zijn. Zo worstelen alle Westerse democratieën met een toenemende maatschappelijke polarisatie en fragmentatie; mensen trekken zich steeds meer terug in hun eigen bubbels, versterkt door de invloed van dubieuze algoritmen op sociale media. Nepnieuws floreert. We hebben elkaar steeds minder nodig door technische en economische vooruitgang, maar we worden daardoor ook steeds minder een ‘samen-leving’ in onze 21e eeuw. De balans tussen ‘ik’ en ‘wij’ lijkt zoek. Je kunt niet een samenleving bouwen met alleen maar individuele wensen. Je zult ook gezamenlijk verantwoordelijkheden moeten dragen; er zal ook een gezamenlijke visie op de maatschappij moeten zijn; je zult ook soms je eigen ego op zij moeten zetten voor het grotere geheel. Zo niet, dan dreigt ons land onbestuurbaar te worden.

De situatie in de totaal gepolariseerde Verenigde Staten is daarvan een onheilspellend voorbeeld. Maar ook bij ons lijken de politieke partijen in de Kamer vaak meer bezig met zichzelf profileren en ‘geschokt’ van incident naar incident te stuiteren dan met het besturen van het land. Een politicus die zich niet scherp profileert in de media trekt geen stemmen. Samenwerken, nuchter problemen analyseren en jezelf wegcijferen zijn dan ook eigenschappen die niet heel hoog scoren in Den Haag. Maar dat geldt ook steeds vaker voor belangengroepen. Kijk bijvoorbeeld naar de radicalisering onder de boeren, met de Farmers Defence Force en hun ‘strijders’ tegen milieuwetgevers, Randstedelingen, vegetariërs, natuurbeschermers of andere verdachten die niet ‘#trotsopdeboer’ lijken te zijn. Of kijk naar de polarisatie tussen ‘klimaatontkenners’ en ‘klimaatgekkies’ of tussen ‘coronawappies’ en voorstanders van een lockdown: veel animo om elkaar te begrijpen of met elkaar in gesprek te gaan lijkt er niet te zijn tussen deze bubbels. Het zijn allemaal typische voorbeelden van wat De Wachter splitting noemt. Deze doorgeschoten disbalans tussen ‘ik’ en ‘wij’ leidt ons daarmee dus niet tot een betere samenleving…

We hebben dus een andere kijk nodig op vrijheid en geluk

Willen we een gelukkige en hechte samenleving creëren die tegemoet komt aan de uitdagingen waar we in onze 21e eeuw voor staan, dan zullen we dus toe moeten naar een maatschappijvisie die meer balans brengt tussen genot en geluk en tussen persoonlijke ruimte en gemeenschappelijkheid (tussen ‘ik’ en ‘wij’). Gelukkig hoeven we niet het wiel opnieuw uit te vinden, want in de grote denktradities van deze wereld zijn hier mooie aanknopingspunten te vinden. En die sluiten verrassend goed op elkaar aan.

Plato en Plotinus: naar je beste vermogen bijdragen aan de samenleving

Laten we eerst in onze eigen Westerse denktraditie kijken. Plato beschrijft in zijn Politeia de ideale staat. Het uitgangspunt van een rechtvaardige samenleving is volgens Plato dat iedere burger daaraan naar vermogen bijdraagt. Een ideale staat kenmerkt zich door wat Plato de vier kardinale deugden noemt: wijsheid, moed, zelfbeheersing en gerechtigheid. Een samenleving is rechtvaardig als deze vier deugden leidend zijn en de juiste plaats daarin innemen. Nu heeft Plato op het oog een boek geschreven over de ideale samenleving, maar eigenlijk over de ideale mens. De ideale of rechtvaardige mens laat zijn hogere, bovenpersoonlijke beginselen (de deugden) leiding geven over de lagere, persoonlijke gerichte (of ‘ik’-)beginselen (de begeerten, lusten en emoties). Iedere kwaliteit mag er dus zijn, maar idealiter kent iedere kwaliteit zijn plek, in ons karakter en in onze samenleving.

Vrijheid en geluk zitten in deze visie niet in persoonlijke begeerten en genot, maar in het meesterschap hebben over je persoonlijkheid en je vrije wil; je bent dan geen slaaf van je persoonlijke begeerten, zoals je behoefte aan steeds maar weer nieuwe prullen van de Action, likes op Instagram, bevestiging in je vriendenkring, je status ophangen aan je auto of je baan, etc. Nee, je bent veel meer bezig met hoe je het beste uit jezelf kunt halen en daarmee kunt bijdragen aan de maatschappij, hoe je anderen kunt helpen, hoe je de wereld en de essentie van het leven beter kunt begrijpen. Kortom: het goede doen, zoals Plato dat noemt. Daarmee ben je dus meer bezig met je verantwoordelijkheid dan met je vrijheid.[2]


De neoplatonist Plotinus (205-270) heeft die ideeën later verder uitgewerkt. Hij stelt dat er alleen sprake is van vrijheid als dwang afwezig en ware kennis aanwezig is. Zonder kennis is er geen vrijheid. Die kennis betreft dan geen feitenkennis, maar inzicht, inzicht in de samenhang der dingen, kennis van het leven: wijsheid dus eigenlijk; wederom die bovenpersoonlijke aspecten van jezelf. Hij raakt hier aan het idee van het orakel van Delphi: mens ken uzelf. Vrijheid ligt volgens Plotinus dus niet in de begeerte maar in de rede: “Meesterschap over ons zelf kunnen we terugleiden tot onze wil, de wil kunnen we terugleiden tot onze rede en, als volgende stap, tot juist redeneren.”[3] Werkelijke vrijheid komt daarmee vanuit de mens zelf en is geen persoonlijke vrijheid maar geestelijke vrijheid.

Dharma: handelen naar je edelste visie

Ook in het Oosten liggen aanknopingspunten voor een visie die tegemoet komt aan onze 21e-eeuwse uitdagingen. En ook hier gaan de begrippen vrijheid en geluk samen op. In het Boeddhisme en het Hindoeïsme zien we nl. het concept van Dharma. Simpel gezegd betekent Dharma dat ieder mens de verantwoordelijkheid heeft het beste uit zichzelf in te brengen ten behoeve van het grotere geheel.[4] Aangezien ieder mens unieke talenten en vermogens heeft, betekent het vorm geven aan Dharma voor iedereen wat anders. Iemand die goed kan schrijven zal een andere invulling daaraan geven dan iemand die vooral fysiek sterk is. Maar wat je talenten en vermogens ook zijn (en hoe beperkt je daarin misschien ook bent), het blijft je Dharma om het meest edele, wijze, mededogende te denken en te doen in iedere situatie. Dat is de Plicht of Wet met een hoofdletter. En omdat wij mensen lerende wezens zijn, gaat het beoefenen van Dharma gepaard met fouten maken, daarvan leren, opstaan en weer doorgaan.  Als lerende wezens onder elkaar veroordeel je je medemens niet op die fouten, maar help je elkaar. Dat geldt voor kleine dagelijkse issues en voor grote belangrijke zaken. Het geldt voor de bakker en voor de regeringsleider. Het gaat niet om je rol, wat er toe doet is dat je uitdrukking geeft aan Dharma, waar je ook bent, met wie en in welke rol dan ook. Dat sluit dus verrassend goed aan op Plato en Plotinus.

Vrijheid en geluk staan hierbij dus gelijk aan je persoonlijke meesterschap en je maatschappelijke verantwoordelijkheid. Vanuit dat perspectief stel je je persoonlijkheid dus minder centraal. Je mag dan nog steeds dromen van een mooi huis of een ontspannen vakantie, maar je bent er minder aan gehecht, je maakt je geluk er minder afhankelijk van, en daarmee ben je minder gevangen in je persoonlijke denken. Het Dharma is dan ook een Wet of Plicht van binnenuit, een die je jezelf ‘oplegt’ omdat je vanuit een groeiend inzicht en besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid vindt dat je aldus moet handelen (mens Ken uzelf). Dat is het verschil met een plicht of wet met kleine letter: die komen van buitenaf en worden opgelegd. Het geluk zit dan niet in nemen maar geven.

Van ‘ik’ naar ‘wij’ in de 21e eeuw: #hoedan?

Als je de visies van Plato, Plotinus en de Oosterse filosofie zo leest, dan klinkt het allemaal simpel en kunnen we zo het roer omgooien. Maar eeuwen van focus op persoonlijke vrijheid en geluk zitten diep verankerd in onze Westerse maatschappij. Verandering – als we die daadwerkelijk willen – zal dus niet gemakkelijk worden. Verandering begint altijd met het besef in jezelf dat je op de huidige manier niet verder kan en wil. Maar om echte verandering te creëren is eigenaarschap nodig. Het ‘oude’ gedrag heeft je immers een heel eind gebracht, anders had je het niet zo lang volgehouden. Veranderen vraagt ook doorzettingsvermogen en sociale steun. In tijden van stress vallen mensen immers vaak terug op oud gedrag, en gewoonten kunnen heel hardnekkig zijn. Bovendien ga je vaak in tegen de sociale norm: wat vindt je omgeving normaal gedrag? Zo zijn alcoholvrij bier en vegetarisme inmiddels breed geaccepteerd, maar dat heeft wel een aantal jaren geduurd. Je iedere keer moeten verantwoorden voor je keuze tegenover je vrienden of collega’s vraagt lef en vertrouwen in je eigen koers.

De overheid kan maatschappelijke verandering dan wel niet afdwingen, maar kan deze wel stimuleren. De discussie over de open bestuurscultuur en de verbetering van de relatie overheid-burger biedt hiervoor een mooie kans. De overheid zal zelf veel meer openheid en vertrouwen naar zijn burgers moeten uitstralen. De overheid kan ook zijn ambtenaren de ruimte en verantwoordelijkheid te geven om als directe deskundige te bepalen hoe elke individuele burger het beste kan worden gediend, net als een arts. Nu lijkt het soms of de burgers het openbaar bestuur dienen, in plaats van andersom. Zo kan de overheid beleid veel actiever samen met burgers ontwikkelen. Ook kan de overheid burgers veel actiever betrekken bij het functioneren van de uitvoering. Dan voelen burgers zich veel meer mede eigenaar van het beleid in plaats van consument. Zo’n actief burgerschap kan ook worden gestimuleerd door burgers bijvoorbeeld een paar dagen per jaar vrij te stellen van werk om actief bij te dragen aan publieke taken. Ook kan de overheid veel meer werken vanuit het idee van een lerende samenleving, en een lerende overheid. Dan wordt niet meteen naar de schuldige gezocht, maar staat reflecteren, leren en verbeteren centraal. Als dat bij de ‘Bulgarenfraude’ met toeslagen in 2013 in alle nuchtere wijsheid was gebeurd, dan hadden we de huidige ellende met de toeslagenaffaire waarschijnlijk niet gehad.

Daadwerkelijke maatschappelijke verandering zal echter alleen doorzetten als deze van onderop komt: vanuit de samenleving zelf. De luide stem van psychiaters als De Wachter en de toenemende belangstelling voor filosofie bieden wat dat betreft wel hoop. Om de sociale norm te veranderen is voorbeeldgedrag nodig. Dan gaat het om voorbeeldgedrag van leidende figuren in de samenleving, maar je kunt natuurlijk ook zelf beginnen, hoe bescheiden ook. Je kunt beginnen met de vraag wat je daadwerkelijk belangrijk vindt in je leven. Thuis kun je kijken of je al die spullen (prullen) en al dat comfort wel allemaal voor jezelf wil houden. In je vriendenkring kun je een andere toon zetten en stoppen met de competitie rond de mooiste vakanties, auto’s, foto’s of wat dan ook. En misschien blijken sommige vrienden dan toch eigenlijk geen echte vrienden. In je organisatie kun je als leidinggevende in je beoordelingen de nadruk leggen op samenwerking en mensen vragen elkaar te coachen op hun talenten en leerpunten, zodat ieder naar vermogen kan bijdragen en mensen elkaars inbreng waarderen. Hoewel een daadwerkelijke cultuuromslag nog wel wat vraagt, hoeft het dus niet moeilijk te zijn om gewoon, heel praktisch al te beginnen. Wat ga jij doen?!

Peter Schmeitz


[1] Ellen de Bruin & Wouter van Noort, Psychiaters zijn nu supersterren, wat zegt dat over deze tijd?, NRC, 12 december 2019

[2] Groot, H., Plato en zijn betekenis voor onze tijd, Stichting I.S.I.S., Den Haag, 2017, p. 177-180

[3] Plotinus, ‘Over de vrije wil en de wil van het Ene’, Enneaden, VI.8.3

[4] Ik gebruik Dharma hier in de meer filosofische betekenis. Dharma wordt ook vaak gebruikt voor een meer alledaagse betekenis, als de leer, de leringen van de Boeddha.

De boze burger schreeuwt om Plato!

Fotocredits:

https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/0/07/Mehr_Empathie%21 .jpg

Het omgevingsbeleid als opmaat naar een rechtvaardige samenleving?

Nederland is een gelukkig land, maar een deel van de burgers is boos, woedend zelfs! Boosheid en geluk lijken bovendien werelden die niet mengen. Integendeel! De samenleving wordt steeds meer een verzameling harde ‘bubbels’ die mensen verdelen naar hun opleiding, achtergrond en opvattingen. Elke groep vecht daarbij voor zijn eigen positie. Een samenbindende visie ontbreekt. Populisten die op deze verdeeldheid en onvrede gedijen zijn het gevolg. Daarmee zou de filosoof Plato wel eens gelijk kunnen krijgen: de democratie neigt naar de verkiezing van demagogen en helpt zichzelf om zeep…

In dit essay betoog ik daarom dat het niet de juiste weg is om lapmiddelen als referenda in te zetten. Het is tijd om het hele systeem te herzien vanuit de kerngedachten achter Plato’s ideale staat: een rechtvaardige samenleving waarin niet de vrijheid maar de wijsheid het hoogste goed is; waar iedereen naar vermogen bijdraagt; waar boosheid over gaat in inzicht en wijsheid, waar het competitiemodel van de democratie wordt verdrongen door het samenwerkingsmodel; waar een gedeelde visie de bubbels doet vervagen en uiteen spatten, waar de systeemwereld dienstbaar is aan de leefwereld. En waar kunnen we daarmee beter beginnen dan bij het omgevingsbeleid?!

Het verloren ideaal van een rechtvaardige samenleving

Gedurende de geschiedenis hebben zich vele wijzen gebogen over de uitgangspunten en de vormgeving van een rechtvaardige samenleving. Weinigen hebben dat zo diepgaand en helder gedaan als de Griekse wijsgeer Plato in zijn Politeia (De Staat of Het Bestel)[1]. Dat heeft hij zelfs zo grondig gedaan dat velen uitgaan van het standpunt: everything after Plato is bullshit. Tijd dus om terug te gaan naar deze oude meester en onze huidige samenleving eens tegen zijn meetlat te houden. Waar staan we dan? En wat kunnen we leren?

…waar ieder zijn eerlijke deel krijgt en naar vermogen bijdraagt

Volgens Plato ontstaat een samenleving omdat mensen niet uit zichzelf in een groot aantal behoeften kunnen voorzien. Dat kan gaan om elementaire zaken als de voedselvoorziening, maar ook om behoeften als de verdediging van de samenleving of om meer luxe zaken. Een samenleving vraagt om een taakverdeling waarbij ieder zijn rol vervult. Het uitgangspunt daarbij is dat iedereen naar vermogen bijdraagt. Een ideale staat kenmerkt zich door wat Plato de vier kardinale deugden noemt: wijsheid, moed, zelfbeheersing en gerechtigheid (Totaal irrelevant, maar voor Latinisten als Baudet, of gewoon voor een beetje bluf in de kroeg: prudentia, fortitudo, temperantia en justitia).

Wijsheid moet niet verward worden met vakkennis of intelligentie. Wijsheid gaat juist om het algemene dat boven specifieke kennis uitgaat. Het gaat om het inzicht in de achtergrond, de essentie en de samenhang van maatschappelijke vraagstukken, om visie en richting, om dat wat bindt en inspireert. Deze deugd is dan ook zeer van belang voor bestuurders en beleidsmakers.

Moed bestaat hierin, dat je deze wijsheid over wat goed en niet goed is onder alle omstandigheden bewaart en verdedigt: sta voor je principes.

Zelfbeheersing of gematigdheid gaat over het bedwingen van je eigen lusten en begeerten. De ziel van de mens bestaat volgens Plato uit een hoger en een lager deel. Waarop je je richt is aan jou. Richt je je op je hogere deel (de deugden) dan ben je sterk. Geef je vooral toe aan je lagere deel (de lusten, emoties en begeerten), dan ben je zwakker. Ik denk dat we die worsteling allemaal wel kennen… Wie leeft er in een permanente staat van zelfbeheersing? Dat zijn er maar verdomd weinig, zo vond ook Plato al, zo’n 2500 jaar geleden.

Gerechtigheid of rechtvaardigheid betekent dat ieder krijgt waar hij recht op heeft en de taak vervult waartoe hij het meest geschikt is: ieder draagt naar vermogen bij aan het grotere geheel. Een samenleving is rechtvaardig als deze vier deugden leidend zijn en de juiste plaats daarin innemen.[2]

De ideale samenleving gaat eigenlijk over de ideale mens…

Interessant (en cruciaal voor het kritisch overdenken van onze samenleving) is dat Plato op het oog een boek over de ideale samenleving heeft geschreven, maar eigenlijk over de ideale mens. De ideale of rechtvaardige mens laat zijn hogere, bovenpersoonlijke beginselen (de deugden) leiding geven over de lagere, persoonlijk gerichte (‘ik’-)beginselen (de begeerten, lusten en emoties). Iedere kwaliteit mag er dus zijn, maar idealiter kent iedere kwaliteit zijn plek, in ons karakter en in onze samenleving. Daarmee is het boek dus eigenlijk een spiegel van onszelf…

Krijgt ieder volk dan de regering die het verdient?

Nu beschreef Plato een ideaalbeeld, en wist hij verdomd goed dat het bereiken daarvan moeilijk is. Cruciaal zijn immers de wijsheid en de mentaliteit van de bevolking en die versterken vraagt een bijdrage van de gehele maatschappij: ieder naar vermogen, ieder vanuit zijn rol en positie. Een regering weerspiegelt slechts het niveau van het volk en kan daar qua wijsheid niet te ver op vooruitlopen, anders verliest ze haar steun en grond. Mandela of Havel hadden in het huidige Irak of Saudi-Arabië waarschijnlijk geen voet aan de grond gekregen, simpelweg omdat er in de mentaliteit van die landen onvoldoende vruchtbare bodem is voor hun ideeën. Trump past bij de VS, niet bij Nederland.

Plato heeft in dat licht een lijst gemaakt met vijf staatsvormen (en overeenkomende menstypes) waarbij de deugden, met name wijsheid, in afnemende mate een rol spelen:

  1. een aristocratie: waarbij de wijste (de beste) regeert;
  2. een timocratie: waarbij de wil (de eerzucht) regeert;
  3. een oligarchie: waarbij de hebzucht overheerst. Rijke mensen zijn aan de macht;
  4. een democratie: waarbij de vrijheid regeert. Iedereen mag besturen, dus ook ‘domme’ mensen;
  5. een tirannie: waarbij de terreur centraal staat. Een tiran regeert.[3]

…en is de democratie zelfdestructief?

Plato had dus stevige, fundamentele kritiek op de democratie, omdat de wijsheid daarin niet regeert. (Persoonlijke) vrijheid is daardoor het hoogste goed, zoals bij een puber die geen leiding krijgt. Dit gebrek aan wijsheid leidt volgens Plato tot een zelfdestructief proces dat ongeveer als volgt verloopt: alles in de democratie is mogelijk. Sturing en begrenzing worden niet geaccepteerd (noem het: eigenwijsheid), mensen die (in Plato’s bewoording) ‘energieker’ zijn dan gemiddeld, werken zich op tot de leiders van de staat. Wie ‘ordelijker’ is dan de meesten zal bovengemiddeld veel rijkdom verwerven. Blijft over de derde (en grootste) groep mensen die van hun arbeid leven en geen groot vermogen hebben.

In die situatie is het logisch dat de eerste twee groepen het op een akkoordje gooien en de macht pakken. Na verloop van tijd beginnen de rijken de politici en hun wetgeving echter te ervaren als een belemmering voor hun ondernemerschap. Ze beroepen zich op hun vrijheidsideaal waaraan inmiddels iedereen verslaafd is. Ze beginnen te verkondigen dat politici iedereen bestelen en benadelen via eindeloze regels en procedures. Het volk zal meegaan en zich laten opstoken tot woede. Een van de rijken zal worden aangewezen als hun leider. De laatste stap is dat deze Grote Leider langzaam zal corrumperen, want zijn ideaal was zijn eigen belang en niet dat van zijn slaafse volgelingen. Gedreven door valse, onhaalbare beloften aan zijn volgelingen zal hij al snel vervallen tot geweld tegen andere groepen. Om de eenheid te bewaren wordt een gezamenlijke vijand gezocht. Uiteindelijk mondt dit proces uit in een dictatuur. De enige optie die dan overblijft is een bittere strijd tussen het volk en de troepen van de dictator.[4] Dit verhaal is 2500 jaar geleden opgeschreven, maar komt deze spanning en dynamiek niet ergens bekend voor…?!

Het gaat om de eigenschappen (de mentaliteit), niet om de vorm

Plato lijkt dus niet bepaald gecharmeerd van de democratie en zijn betoog over de kwetsbaarheden en onvolkomenheden daarvan snijdt pijnlijk scherp hout. Maar laten we niet wanhopen: de geest van zijn betoog gaat niet over de vorm maar over de eigenschappen van een ideale samenleving. Ook in een democratische staatsvorm kunnen wijze eigenschappen voorkomen, mits de juiste mentaliteit en voldoende wijsheid aanwezig zijn in de samenleving. Het oorspronkelijke ideaal van de democratie was immers een rechtvaardige samenleving te creëren door het volk zijn eigen vertegenwoordigers te laten kiezen: de meerderheid regeert met respect voor de minderheid. Het algemeen belang staat daarbij centraal, en niet het deelbelang van een of meer groepen in de samenleving. Een dergelijk ideaalbeeld is gebaseerd op een mentaliteit van vertrouwen en samenwerken. In de huidige Westerse democratie zijn bovendien elementen ingebouwd om de democratie tegen zijn eigen kwetsbaarheden te beschermen, zoals de rechtsstaat, internationale verdragen en mechanismen voor de herverdeling van welvaart.

Verkiezingen zijn daarbij het probleem, niet de oplossing

Desondanks is Plato’s analyse over de democratie helaas zeer scherp en actueel. Kijk naar pakweg de VS, Venezuela, Turkije, Polen, Hongarije, het Verenigd Koninkrijk (VK) of gewoon ons eigen land: leden van de elite die zich fel tegen diezelfde elite afzetten? Critici wegzetten als leugenaars of als persoon belachelijk (laten) maken? Geweld (impliciet of expliciet) neerzetten als oplossing? Beweren dat maatschappelijke problemen worden veroorzaakt door ‘andere’ groepen? Irrationele paranoia? ‘Meningzuchtigen’ in plaats van wijzen die de politieke arena en de media beheersen? Kijk eens naar de gemiddelde talkshow of twitterdiscussie… Kunnen we dan nog ontkennen dat de democratie schrikbarende ontbindingsverschijnselen vertoont?[5]

Recente verkiezingen en referenda (presidentsverkiezingen in de VS en Frankrijk, Brexit-referendum in het VK, Erdogan-referendum in Turkije, Oekraïnereferendum in Nederland) hebben niet bepaald het beste in de samenleving naar boven gehaald: stemmen trekken met bewust foute beeldvorming, nepnieuws en regelrechte leugens, het stimuleren van tegenstellingen, scheldpartijen, beledigingen, lekken… en dat allemaal om te winnen ten koste van de ander. Verkiezingen lijken daarmee eerder verdeeldheid en deelbelangen te stimuleren dan een rechtvaardige samenleving vanuit een algemeen belang. Veel mensen keren zich daarom af van de politiek als een groot vuil spel. Grote delen van de bevolking geven bovendien aan zich überhaupt niet gehoord en betrokken te voelen bij de samenleving. Zij voelen zich niet vertegenwoordigd in de democratie.

De democratie als competitiemodel versterken is dus niet de weg

Als reactie op deze ontwikkelingen ontstaan allemaal ideeën om de democratie te verbeteren. Veel van die ideeën gaan over het vaker inzetten van vormen van directe democratie, zoals referenda. Maar meer verkiezingen en competitie zijn dus niet de juiste richting. Het gaat veeleer om het stimuleren van mechanismen die de betrokkenheid, de samenwerking en de dialoog bevorderen. Had het VK niet beter kunnen investeren in een open en eerlijke maatschappelijke dialoog over de Britse rol en positie in de EU dan in een referendum dat 48% van de stemmers gefrustreerd achterlaat en de breuklijnen in het land pijnlijk heeft verdiept? Weet trouwens iemand wat het Britse volk nu echt wil?

Het systeem dient daarmee zichzelf, niet de mensen

Het competitiemodel gaat bovendien verder dan verkiezingen. Zo concludeerde een recent rapport van het Hague Institute for Innovation of Law (HiiL) dat de rechtsstaat (de onlosmakelijke partner van de democratie) fantastisch is voor juristen, maar slecht voor de burgers. Voor problemen die burgers het meest ervaren of het zwaarst belasten – burenoverlast, ontslag, scheiding – bieden onze procedures meestal geen goede oplossing. Het belangrijkste probleem is volgens de onderzoekers het ‘toernooimodel’ waarin de problemen van burgers worden gegoten: mensen worden tegen elkaar opgezet met als gevolg dat het conflict nog verder versterkt wordt. Terwijl mensen volgens onderzoek vooral een jurist opzoeken voor een oplossing, bemiddeling en contact met de andere partij.[6] Onze democratische rechtsstaat lijkt zo een gesloten systeem dat zijn eigen professionals (zichzelf dus) beter bedient dan de burgers voor wie het is bedoeld. Mensgericht denken en de menselijke maat zijn daarbij zeker niet leidend.

Democratie is het vermogen om samen te werken

De democratie is echter breder dan alleen de politiek en de rechtsstaat. In de kern gaat democratie om het vermogen om samen te werken in een maatschappij en verantwoordelijkheid te delen. Mede dankzij de informatisering zien we dat burgers zich steeds beter zelf weten te organiseren rondom maatschappelijke vraagstukken. Deze positieve ontwikkeling wordt ook wel omschreven met de term ‘energieke samenleving’. Enerzijds stimuleert deze maatschappelijke zelforganisatie de democratie. De overheid is immers alleen nodig daar waar de samenleving publieke belangen onvoldoende zelf kan borgen. Hoe meer zij dat zelf kan hoe beter. Anderzijds versterkt deze energieke samenleving de al bestaande tweedeling van mondige, vaak hoger opgeleide (energieke) burgers versus de burgers die minder zelfredzaam en optimistisch in de samenleving staan (de can’s versus de cannot’s). Zij voelen zich daardoor immers nog minder in staat om hun belangen vertegenwoordigd te zien in de samenleving. De vraag is dan ook of de energieke samenleving een teken is van toenemende wijsheid in de samenleving of van een akkoordje van de ‘politici’ en de ‘vermogenden’ – groepen 1 en 2 van Plato -, ten koste van de derde groep van Plato – degenen met minder vermogen? Is het de weg omhoog naar wijsheid of de weg omlaag naar chaos en dictatuur?

…maar de samenleving pubert, met meer vrijheid dan wijsheid

Om het algemeen belang te bevorderen – en de weg omhoog te vinden – is allereerst een samenbindende maatschappijvisie nodig: wat is onze visie op de ideale samenleving die we nastreven (of: de ideale buurt, vereniging, organisatie, etc.)? Op welke principes baseren we die? Hoe geven we die dan vorm? Interessant is dat Plato aangeeft dat dit beeld continu in beweging zal zijn. Hoe wijzer een samenleving, hoe ‘grootser’ dit perspectief zal worden. Het algemeen belang is dus een beeld waar continu aan gewerkt zal moeten worden.

Maar juist die samenbindende visie is de afgelopen decennia geërodeerd. Wat dat betreft zit de Westerse democratie misschien wel in een puberfase waarin we voor het eerst in de geschiedenis zelf, van onderop, een visie moeten bouwen: grofweg tot in de jaren ‘60-‘80 van de 20e eeuw waren de kaders waarin men leefde grotendeels helder en zelf een maatschappijvisie opbouwen was voor de meeste mensen niet nodig: er werd voor je gedacht. In mijn geboortestreek (Zuid-Limburg) was bijna iedereen katholiek en stemde daarmee dus op het CDA (of zijn katholieke voorloper, de KVP): de klassieke bubbel. De meeste mensen hadden een beroep voor het leven in de mijnen, de landbouw, de bouw of de dienstverlening. De morele kaders waren gebaseerd op eeuwen katholicisme. Daarop waren ook alle maatschappelijke feesten en rituelen gebaseerd, zoals carnaval en communiefeesten. De teloorgang van deze economische, culturele en morele kaders heeft geleid tot onzekerheid en geestelijke leegte die voor sommigen (de ‘energieken’) een stimulans is om een nieuwe maatschappijvisie op te bouwen, en voor anderen (de minder ‘vermogenden’) een zoektocht naar een leider die met kracht beschermt wat over is van de oude kaders.

…en is het gespleten domein van bubbels en boosheid

Beide keuzes zijn begrijpelijk. Als je minder valide en laag opgeleid bent, dan zal je beeld wellicht gevormd worden door dokters die je overweldigen met hun status en vaktaal, zorgverzekeraars in wiens hokje je niet past, een enorme PGB-bureaucratie en allerlei keuringsdiensten die wellicht meer begrip hebben voor hun targets dan voor jou als mens. Dan kom je waarschijnlijk niet veel verder dan je familie en je buurt. Dat is een ander beeld dan dat van de hoog opgeleide die naar de Randstad is vertrokken voor een studie, die veel kan reizen en een mooi netwerk van eveneens hoog opgeleide en inspirerende vrienden opbouwt. Het zijn de clichés die ik veelvuldig heb gezien, en waar ik zelf ook onderdeel van ben: de wereld van de hedendaagse bubbels, waar Facebook en Google nog een stevig schepje bovenop doen met hun algoritmen. Het gaat tegenwoordig dan ook niet meer zozeer om de have’s en de have nots, maar om de can’s en de cannot’s, groepen die steeds minder gemeen met elkaar hebben. Het gaat, zoals Plato 2500 jaar geleden al zag, om het verschil in vermogen om je te redden in deze dynamische samenleving zonder veel kaders; om het verschil het systeem te ervaren als steun of als tegenstander. Zie hier onze bubbels, waarin de woedende en de blije burger elkaar niet meer begrijpen en geen binding meer hebben. Verkiezingen bevestigen en versterken dit beeld en ondermijnen de bestuurbaarheid van het land.

De weg naar wijsheid begint bij dialoog en inzicht

Hoe vinden we dan we weg naar wijsheid? De weg naar wijsheid loopt volgens Plato via de weg van inzicht. Dat inzicht bereik je niet via instructie (iemand volstoppen met kennis), maar via educatie: uit iemand halen wat hij in essentie zelf aan wijsheid in zich heeft. Een belangrijke methode daarbij is een vraagstuk onbevangen en in dialoog (vanuit verschillende perspectieven) proberen te doorgronden: wat is de essentie? Hoe hangt het samen met andere vraagstukken? Daarmee prik je dus per definitie door je eigen bubbels heen of, zoals Plato zegt: je komt uit je eigen grot. Plato bewees met zijn dialogen dat hij zelfs een onwetende slaaf tot inzicht kon krijgen. Vakkennis is dan ook geen vereiste voor inzicht. Integendeel, het kan juist tot de beruchte bedrijfsblindheid leiden. Wijsheid is dan ook niet voorbehouden aan bepaalde bubbels, integendeel….

…dan volgt geleidelijk een rechtvaardige samenleving

Bij een samenleving waarin de wijsheid centraal staat geldt idealiter dat de wijste regeert, zoals bij Plato’s aristocratie (een koning-filosoof), maar de wijste hoeft niet persé in de regering te zitten. De wijsheid kan ook gewoon beschikbaar zijn voor de regering. Zo heeft Gandhi nooit wereldlijke macht gehad, maar is hij wel de wijze inspirator geweest. Belangrijker is het de wijsheid in de samenleving te stimuleren. Wijs leiderschap volgt dan vanzelf, volgens het principe: ieder volk de regering die het verdient. Datzelfde geldt voor de staatsvorm: eerst de eigenschappen van de samenleving veranderen, daarna volgen de vormen waarin je die eigenschappen giet.

Contouren van een rechtvaardige samenleving

In een samenleving waar de wijsheid het hoogste goed is, zal het openbaar bestuur met name moeten inspireren en mensen moeten uitdagen en in staat stellen naar hun beste vermogen bij te dragen aan de samenleving. Leren en samenwerken staan daarbij centraal. Daarbij speelt op de achtergrond telkens de vraag: hoe ziet onze ideale samenleving (of: buurt, organisatie, club, etc.) eruit? Een dergelijke samenleving stimuleert het maatschappelijk eigenaarschap van burgers door educatie, dialoog en prikkels om samen te werken en zoveel mogelijk zelf invulling te geven aan de gemeenschap. Het onderscheid tussen overheid, burgers en bedrijfsleven vervaagt daarbij omdat ieder naar vermogen zijn bijdrage levert, zij het vanuit zijn eigen rol en positie in het geheel.

Dat betekent een omkering van het democratische systeem, waarbij niet de klassieke (politiek-bestuurlijke) democratie centraal staat, maar de deliberatieve (maatschappelijke) democratie. Het betekent ook dat niet de markt of de overheid centraal staat, maar de gemeenschap. Het betekent dat in de (straf)rechtspraak niet alleen beschermen en bestraffen centraal staan, maar ook herstelrecht. Het betekent ook dat de sociale zekerheid anders wordt vormgegeven: namelijk via het stimuleren van de vermogens van mensen om aan de maatschappij bij te dragen. De gemeenschap -burgers, bedrijven en overheden samen – geeft dat systeem dan vorm, in plaats van logge bureaucratische monsters. Economisch staan we voor de keuze om de opkomende platform economie niet over te laten aan de multinationals als Facebook, Uber etc., maar ook aan platforms met daadwerkelijk maatschappelijk eigenaarschap, zoals burgercoöperaties. Het onderwijs richt zich meer op educatie dan op instructie en stimuleert karaktervorming en samenwerking (het oefenen met het invullen van de deugden in de praktijk). Al deze actieve rollen voor de gemeenschap vragen ook dat mensen tijd en ruimte krijgen om die rollen in te vullen. Wellicht dat het tijdperk van de robotisering hier vanzelf een oplossing voor biedt, maar in de tussentijd vraagt het een andere inrichting van de balans tussen werk, privé en gemeenschap. Om sociaaleconomische schokken te voorkomen zal daarbij uiteraard de weg der geleidelijkheid moeten worden gevolgd en zullen nieuwe modellen moeten worden uitgeprobeerd.

Ieder ideaal begint met een nuchtere eerste stap: het omgevingsbeleid?

Het pad van wijsheid is het pad der geleidelijkheid. Een rechtvaardige samenleving bouwen vraagt volharding, een actieve gemeenschap en een breed gedeelde langetermijnvisie. Al je de huidige samenleving bekijkt, dan kun je je afvragen of zo’n samenleving überhaupt een optie is, maar als er één land in de wereld geschikt is om zo’n samenleving te bouwen dan is het ons eigen ambitieuze polderlandje wel, met zijn cultuur van samenwerken, gelijkheid en tolerantie. En wat is er logischer dan te beginnen met het omgevingsbeleid?! Daar liggen vraagstukken die mensen direct raken zoals klimaat, energie, milieu, wonen, werken, voedsel, natuur en mobiliteit. We hebben met de Omgevingswet een kader dat ruimte biedt voor een wijze invulling. En we hebben in het omgevingsbeleid veel ervaring met zaken als dialoog, leren en visieontwikkeling. En is een goede omgevingsmanager niet een soort baby-Plato, met zijn wijselijke bescheidenheid en zijn vermogen tot luisteren, dialoog, verbinding en visievorming?!

Ik daag je uit om uit je bubbel te komen, wie durft?

Het irritante aan filosofen vind ik dat ze hun betogen altijd eindigen waar het hoofdstuk met concrete voorstellen zou moeten beginnen. Nu ik (uit spontane frustratie geboren) dit stuk heb geschreven snap ik waarom. Ik zou iedere verbeeldingskracht doodslaan als ik nu zou eindigen met het rijtje ’10 stappen naar een rechtvaardig omgevingsbeleid’ of ‘de 10 kernkwaliteiten van de rechtvaardige omgevingsmanager’. Dat is instructie, dat is afvinken. Het gaat juist om educatie: de wijsheid uit de omgevingsmanager, de ambtenaar, de initiatiefnemer, de burger naar boven halen. En dat gaat echt veel verder dan een beetje dialoog voeren, zoals ik heb geprobeerd aan te tonen in mijn zeer summiere beschrijving van een rechtvaardige samenleving….

Ik eindig daarom met een oproep: ik wil iedereen die geïnspireerd is geraakt oproepen met me mee te denken hoe we het omgevingsbeleid kunnen vormgeven als de eerste stap naar een rechtvaardige Nederlandse samenleving! Een samenleving waar boosheid over gaat in inzicht en wijsheid, waar het competitiemodel van de democratie langzaam wordt verdrongen door het samenwerkingsmodel, waar een breed gedeelde visie de bubbels doet vervagen en uit elkaar spatten, waar de systeemwereld dienstbaar is aan de leefwereld, en de wijze het archetype van de omgevingsmanager is. Wie komt er uit zijn bubbel…wie durft?

Peter Schmeitz

Burger en eenvoudig Rijksambtenaar


[1] Plato, Het Bestel, Politeia, in de vertaling van Hans Warren en Mario Molegraaf, Prometheus, Amsterdam, 2000

[2] Groot, H., Plato en zijn betekenis voor onze tijd, Stichting I.S.I.S., Den Haag, 2017, p. 177-180.

[3] Zie ref. 1, hoofdstuk VIII.

[4] Kleinherenbrink, A. Democratie? In: Filosofiemagazine, december 2016

[5] Zie ref. 4

[6] ‘Rechtsstaat fantastisch voor juristen, slecht voor burgers’. In: NRC Handelsblad, 3 mei 2017.