Al eeuwen worstelen we in het Westen met de vraag of de mens nou goed of slecht is. De beelden hierover zijn sterk beïnvloed door het christendom, de verlichting en het sociaal darwinisme. In de Westerse filosofie zijn er grofweg twee hoofdstromingen: Hobbes (slecht) en Locke en Rousseau (goed). Maar ondanks die laatste twee overheerst toch al eeuwen – en nog steeds – het beeld dat de mens een wild dier is met een dun laagje vernis. Het leven is daarbij een permanente strijd. Rutger Bregman heeft onlangs een dappere en indrukwekkende poging gedaan om aan te tonen dat de meeste mensen wel degelijk deugen om zo een ‘nieuw realisme’ te creëren en een sterker maatschappelijk vertrouwen. Ondanks zijn uitdagende boek blijft de discussie gepolariseerd, waarbij iedere kant zijn gelijk probeert aan te tonen op basis van incidenten: zie je wel? Een eenduidig en overtuigend beeld blijft daarmee uit. Maar misschien helpt het om over onze Westerse loopgraven heen te kijken. Dan zien we uit meerdere tradities in de wereld een verrassend consistent beeld naar voren komen, een beeld dat ruimte biedt voor een meer genuanceerde visie op onszelf: de mens als samengesteld en lerend wezen.
De Westerse worsteling met zichzelf (en de wereld…)
Het moderne Westerse mensbeeld is allereerst sterk beïnvloed door de kerkelijke dogma’s uit het christendom. Het christendom stelt de figuur van Christus als vredelievende inspiratiebron centraal en kent vele stromingen. In de eeuwen na de dood van Christus is de kerkelijke visie van de mens als zondaar echter de maatschappelijk leidende visie geworden: die mens kon uit die zondigheid alleen bevrijd worden en zaligheid bereiken met hulp van – uiteraard – de kerk. Andersdenkende christenen werden eeuwenlang een kopje kleiner gemaakt. Na de reformatie is het kerkelijke beeld van de mens als zondaar blijven overheersen, ook in de meeste protestantse stromingen. De vraag hoe het kan dat een perfect opperwezen imperfecte wezens heeft geschapen is echter nooit beantwoord. Evenmin de ethische vraag waarom dat opperwezen dan die imperfecte wezens heeft geschapen, en waarom hij hen (die maar tijdelijk leven) voor hun imperfecties straft met de eeuwige hel. Is het dan raar dat de Westerse mens worstelt met zijn zelfbeeld? Wat doet dat met de manier waarop mensen in het leven staan?
Die worsteling zien we terug in de Westerse filosofie. Belangrijk is daarbij de discussie die in de 17e eeuw plaats vond tussen de Britse filosofen Thomas Hobbes (1588-1679) en John Locke (1632-1704). Volgens Hobbes is de mens in zijn diepste kern altijd in oorlog met anderen. Volgens Hobbes zijn er in de natuur van de mens drie hoofdoorzaken van strijd: competitie, wantrouwen en eer. De mens is geneigd tot competitie en heeft een diep wantrouwen naar anderen over zijn eigen veiligheid. Mensen zijn alleen geneigd tot vrede en samenwerking uit angst voor de dood. Uiteindelijk hebben mensen het verlangen om net zo gewaardeerd te worden door anderen als zij zichzelf waarderen. Zo niet, dan zal een mens er alles aan doen om die waardering af te dwingen. Tot deze ‘ellendige oorlogstoestand’ zijn wij veroordeeld want ‘de mens is voor de mens een wolf’. We hebben volgens hem dan ook een beestachtig krachtige overheid nodig (een ‘Leviathan’) om de strijdende mens in het gareel te houden. Het ligt dus niet in de aard van de mens om anderen te helpen. Hobbes schetst, kortom, een gitzwart mensbeeld.
John Locke daarentegen komt met een positieve visie op de mens: er is volgens hem een groot verschil tussen de natuurstaat en de oorlogsstaat. Hobbes doet alsof ze hetzelfde zijn, maar in werkelijkheid staan ze zo ver van elkaar af als een staat van vrede, welwillendheid, wederzijdse hulp en handhaving afstaat van een staat van vijandigheid, boosaardigheid, geweld en wederzijdse vernietiging. Volgens Locke is de mens van nature redelijk en gericht op samenwerking. Mensen zijn altijd sociaal geweest, omdat ze weten dat ze elkaar nodig hebben om hun natuurlijke verlangens te bevredigen. En als mensen met elkaar in een strijd belanden is dat niet, zoals Hobbes beweert, onze natuurlijke toestand, maar een misvorming van wie wij ten diepste zijn. Conflict en strijd passen niet bij onze natuurstaat. Veel van de huidige meningsverschillen in onze Westerse wereld over de aard van de mens zijn te herleiden tot deze twee mensbeelden. Denk bijvoorbeeld aan discussies over relschoppers met een allochtone achtergrond. Het Locke-kamp pleit voor meer wederzijdse toenadering en samenwerking. Het Hobbes-kamp pleit voor een hardere aanpak: dwingen tot aanpassen en anders het paspoort afnemen.
Naast Hobbes en Locke is de Franse filosoof Jean Jacques Rousseau (1712-1778) in deze context interessant. Ook Bregman verwijst veelvuldig naar hem. Rousseau is het niet met Hobbes eens dat alle strijd ontstaat vanuit de conflictueuze natuur van de mens. Volgens Rousseau komt dit doordat de mens moet samenleven in een maatschappij. Van nature is de mens nl. helemaal geen sociaal wezen. Volgens Rousseau is de mens van nature een ‘wilde mens’. Hij maakt overigens duidelijk dat deze natuurstaat geen historische beschrijving is maar een hypothetisch verhaal om de ‘ware aard van de dingen bloot te leggen’. Rousseaus wilde mens struint door de bossen, zonder arbeid en taal en hij heeft zijn soortgenoten niet nodig. Hij staat dicht bij de natuur, bij zichzelf en is gelukkiger dan wij nu omdat hij zijn zelfstandigheid kan behouden. Rousseau en Locke zitten dus niet op één lijn. Locke ziet de mens als een sociaal wezen, Rousseau ziet de mens als een solitair wezen.[1]
Het fascinerende is dat niet alleen het traditionele kerkelijke christendom, maar ook de meeste Westerse filosofen en de grote denkers uit de verlichting (de stroming die in de 18e eeuw het verstand boven het geloof plaatste) uitgaan van een duister mensbeeld. Waar het vernislaagje van de christelijke gelovigen bestond uit vroomheid, bestond dat van de verlichte filosofen uit rationaliteit.[2] In de 19e eeuw kreeg dit negatieve mensbeeld een nieuwe impuls met het sociaal-darwinisme. Nieuw hieraan was het idee van een continue selectie van de sterkeren in de maatschappij, waardoor de maatschappij zich naar een hoger stadium kon ontwikkelen. In deze visie moeten de zwakken in de samenleving aan hun lot worden overgelaten zodat ze uit de maatschappij verdwijnen. De sterken die overleven, verdienen het dan ook om te overleven. In feite baseerde deze visie zich niet zozeer op Darwin, maar meer op bepaalde darwinisten zoals de Engelse filosoof Herbert Spencer en de Duitse bioloog Ernst Haeckel. Darwin zelf wees deze visie overigens resoluut van de hand: hulp aan zwakkere soortgenoten was volgens hem juist een van de meest hoogstaande menselijke impulsen[3].
Een negatief mensbeeld: so what?!
Je kunt je natuurlijk afvragen waarom mensen zoals Bregman en ikzelf zich zo druk maken om dit negatieve mensbeeld. Wat boeit het? Laat mensen lekker hun mensbeeld hebben, toch?! Nou, het mensbeeld van een samenleving heeft nogal gevolgen. Zo is het kolonialisme sterk beïnvloed door dit Westerse mensbeeld: andere culturen waren minderwaardig en moesten een (christelijke of rationele) vernislaag krijgen vanuit het Westen. Als leidende en superieure cultuur hadden wij het recht hen de overheersen. En wat te denken van het nazisme, dat het overheersen en elimineren van ‘Untermenschen’ op gruwelijke en grootschalige wijze in de praktijk bracht. En zelfs tot ver in de 20e eeuw zijn hele groepen mensen in Westerse landen gesteriliseerd of heropgevoed (zoals groepen Aboriginals in Australië).[4] We hebben, kortom, de wereld een paar flinke optaters gegeven met ons mensbeeld.
Maar het werkt ook subtieler door. En dat subtiele heeft Bregman in mijn ogen messcherp beschreven. Indrukwekkend is bijvoorbeeld zijn analyse van de situatie in New Orleans ten tijde van de orkaan Katrina: hoe politici en hulpverleners bijna als vanzelf ervan uitgingen dat grote groepen mensen (vooral zwarten) rovend en verkrachtend door de stad zouden trekken. Vanuit dat verkeerde beeld is de hulpverlening te laat op gang gekomen en hebben politietroepen per abuis op scherp geschoten op onschuldige mensen.[5] Maar denk ook aan hoe wij met de natuur omgaan. Als het leven gebaseerd is op strijd en je leeft maar kort, waarom zou je dan geven om natuur, om duurzaamheid? Dan wil je – ja moet je – toch het maximale uit je leven halen? Ok, vanuit Christelijke optiek is er dan nog het idee van het rentmeesterschap van de schepping, maar in de praktijk uit zich dat toch vooral als maatschappelijk verantwoord ondernemen: de scherpe kantjes ervan afhalen.
Een mensbeeld van strijd is een mensbeeld van wantrouwen, waarbij je in de eerste plaats moet opkomen voor je eigen belang of het belang van je eigen groep, een mensbeeld waarin mensen tegenover elkaar staan, in plaats van naast elkaar. Bregmans boek is een dapper en uitdagend boek dat je een spiegel voorhoudt en je aan het denken zet. Maar als je bijvoorbeeld – heel basaal – alleen al de recensies op het boek van Bregman op bol.com leest, zie je toch veel sceptische reacties als: hij is selectief en gebruikt alleen voorbeelden die in zijn visie passen; hij verklaart nog steeds Auschwitz niet; hij definieert niet wat goed, kwaad en deugden zijn, etc. Tja, daarmee blijft zijn boek wel prikkelend, maar voor veel mensen nog steeds onbevredigend.[6]
Dat komt misschien omdat Bregman geen nieuwe, conceptuele verdieping op de mens biedt, maar vooral een andere kijk op gebeurtenissen. Dat doet hij vanuit onder meer sociaalpsychologisch onderzoek en geschiedkundige bronnen. Hij trekt daaruit nieuwe conclusies, en komt op basis daarvan met een andere visie. Hij levert een overweldigende hoeveelheid bewijs, maar wel inductief bewijs waar anderen hun eigen bewijs weer naast zullen leggen. Dan krijg je de bekende ‘zie je wel?’ discussies. Dat is jammer. Een overtuigende visie zal zowel het waartoe (zingeving), het waarom (filosofie) en het hoe (wetenschap) moeten overtuigen. Dat is niet waar Bregman zich op heeft gericht. Maar misschien helpt het, als vervolg op zijn boek, om eens verder te kijken naar andere denktradities. Dan zien we onder meer een ander beeld opdoemen dat misschien een meer consistente en overtuigende visie biedt, namelijk het beeld van de mens als samengesteld, lerend wezen.
Een andere visie op de mens
Als we kijken naar de belangrijke religieuze en filosofische tradities in de wereld, zien we dat het idee van de mens als een samengesteld wezen eigenlijk heel algemeen is. De volgende tabel geeft een overzicht van de indeling in het Indiase denken (de Vedanta), het christendom, het jodendom, de oude Griekse filosofie, de traditionele Afrikaanse religie, de boeddhistische filosofie en de theosofie (die expliciet zeven beginselen neerzet die in het boeddhisme wat implicieter zijn te vinden, en dan vooral in de meer diepgaande leringen).[7] Alle indelingen beschrijven met uiteenlopende mate van complexiteit en detail onze samengestelde innerlijke natuur. Misschien zijn we het meest bekend met de driedeling van Paulus uit het vroege christendom: geest, ziel en lichaam. Deze wordt nog steeds gebruikt, maar wat nu precies het verschil tussen een geest en een ziel is, en hoe Paulus deze indeling had bedoeld, daarover heerst in het hedendaagse christelijke denken vooral onduidelijkheid. Laat ik deze driedeling voor het gemak even als basis nemen om tot de essentie van dit type mensbeeld te komen.
De samengestelde aard van de mens in verschillende religieuze/filosofische stelsels | |||||
Boeddhisme, theosofie | Jodendom (kabbala) | Christendom | Oud Grieks | Afrikaans (Yoruba) | India (Vedanta) |
Atman: goddelijke essentie Buddhi: meedogende spirituele natuur Manas: denkbeginsel Kama: begeertebeginsel Prana: vitaliteit Lingasarira: astraal dubbel Sthulasarira: fysiek lichaam | Neshamah: het hoogste en meest spirituele beginsel Ruahh: spirituele ziel Nephesh: de astrale of vitale ziel Guph: fysiek voertuig – de woning waarin al deze andere beginselen verblijven | Geest: de goddelijke essentie in ieder mens Ziel: omvat het gebied van begeerte, emotie en denken Lichaam: | Pneuma: geest – letterlijk ‘adem’ Nous: intuïtie, hoger denkvermogen of ‘de innerlijke kenner’ Psuche: ziel Soma: fysiek lichaam | Emin: geest Okan: hart-ziel Iye: denkbeginsel Ojiji: schaduw (astraal dubbel) Ara: fysiek lichaam | Atma: goddelijke essentie anandamaya-kosa: mededogen, inzicht vignanamaya-kosa: hoger denken manomaya-kosa: lager denken pranamaya-kosa: vitaal-astraal beginsel annamaya-kosa: fysiek lichaam |
De essentie van al deze indelingen is grofweg dat er een hoogste, blijvend beginsel (de geest: ‘ik ben’) in de mens is, waarmee hij is geworteld in een universaliteit van zijn: Allah, God, TAT, Tao, de Eenheid, de Grote Leegte/Sunyata, de Grote Volheid/Pleroma, etc. Deze geest gebruikt voertuigen om zich uit te drukken op de verschillende niveaus van het universum, en deze voertuigen zijn verschillende beginselen van de mens – gescheiden maar toch één (noem het brandpunten binnen een stroom van energie of bewustzijn). Het laagste van die voertuigen is het fysieke lichaam dat op een gegeven moment sterft. Tussen het fysieke lichaam en de geest zit een lerend deel waartegen het bewustzijn ‘ik ben ik’ zegt (de ziel). Dat deel kan zich naar boven richten, naar de bovenpersoonlijke geestkant, of naar de persoonlijke ‘ik’ kant (je begeerten, emoties, etc.). De essentie van dit type mensbeeld is dat mensen leren steeds meer van het hoogste beginsel in zichzelf tot uitdrukking te brengen en daarmee steeds meer resoneren met God, Allah, de eenheid of andere uitdrukkingen van de universaliteit. Ik besef dat deze toelichting wel heel kort door de bocht is, maar het gaat me nu om de essentie achter dit type mensbeeld. De mens is hierin dus een lerend bewustzijn met een eigen vrije wil, en onderdeel van een groter geheel.
Is deze visie dan wel overtuigend? en praktisch toepasbaar?
Vanuit deze visie valt dus (ook bij jezelf) goed te verklaren waarom je het ene moment heel ethisch bezig bent en iemand zonder tegenprestatie helpt; en waarom je het andere moment zelfzuchtig bezig bent. Het geeft ook handvatten voor ethisch gedrag, want je wordt wat je denkt; waar je je op richt. Als je jezelf traint om ethisch en onzelfzuchtig te zijn, dan zal je gedrag steeds meer een uiting hiervan worden. Zoals Plato al aangaf: de bovenpersoonlijke elementen in jezelf (wijsheid, moed,…) moeten leiding geven aan de persoonlijke.[8] In principe zijn alle eigenschappen immers neutraal. Begeerte kun je positief (wereldvrede, vaderlandsliefde) en negatief (hebzucht, porno, etc.) inzetten.
Goed of slecht is in dit beeld ook gemakkelijk te plaatsen en gemakkelijker los te trekken van culturele beelden over wat goed of fout is. De discussie is dan terug te brengen tot één simpele maatlat: is je gedrag bovenpersoonlijk/onzelfzuchtig of persoonlijk/zelfzuchtig gericht. Een universele ethiek dus, die ruimte voor zelfreflectie vraagt. De essentie van je zijn is dan niet anderen de maat nemen, maar jezelf managen. Dat is dan ook de achterliggende boodschap van de uitspraak van het orakel van Delphi: mens ken u zelf![9] Met deze maatlat zou je zelfs het uitgangspunt van bewustzijn los kunnen laten. Dan nog is hij gewoon algemeen toepasbaar.
Dit oeroude mensbeeld plaatst de voorbeelden van Bregman in een ander, nog overtuigender perspectief dat ook de sceptici op bol.com een antwoord kan bieden. Het geeft een definitie van deugden, van goed en kwaad, het verklaart Auschwitz, het gaat uit van vertrouwen, en ja: in de kern deugt ieder mens! Maakt het uit? Jazeker, want stel je voor dat mensen vanuit dit mensbeeld gaan opereren. Dan zijn vertrouwen en samenwerking de basis in de samenleving, dan maken mensen nog steeds fouten, maar dan staan leren en ontwikkelen centraal, niet alleen voor jezelf, maar in de hele samenleving. Dan is er een groter besef van eenheid, dat ook gevolgen zal hebben voor onze visie op duurzaamheid. Maar ook op de polarisatie in de samenleving, want dan zie je de ander niet als vijand, maar als een persoon die in zijn imperfectie probeert erkenning te krijgen voor zijn zorgen, behoeften en belangen.
En is het overtuigend? Dit nieuwe perspectief is zonder meer bevredigend op het waarom en het waartoe: de mens als bewustzijn en lerend wezen dat steeds meer van dat bewust zijn tot uitdrukking brengt. Het hoe – de wetenschappelijke kant – is lastiger, omdat de hedendaagse wetenschap niet uitgaat van de mens als bewustzijn. Desondanks kan deze visie van de mens als samengesteld wezen als een hypothese onderzocht en getoetst worden in de dagelijkse praktijk. En niemand houdt je tegen de ethische maatlat te gebruiken: is gedrag zelfzuchtig of onzelfzuchtig? Die zit heel dicht bij de gulden regel: behandel andere mensen zoals je zelf behandeld wil worden. De wereld verandert echter niet door een inspirerend boek te lezen of een inspirerende visie aan te horen. De wereld verandert door naar die visie te handelen. Het beeld van de samengesteldheid van de mens kun je zien als de tonen van een octaaf op een piano. Welke toon je laat klinken is aan jou: is die beestachtig of Goddelijk? Je bent dus als het ware de dirigent van je eigen leven. Wat let je?!
Peter Schmeitz
dirigent…
[1] Filosofie voor een weergaloos leven, Lammert Kamphuis, De Bezige Bij, Amsterdam, 2019, p. 52-61
[2] De meeste mensen deugen: een nieuwe geschiedenis van de mens. Rutger Bregman, De correspondent, 2019, p. 38
[3] http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i002032.html; https://nl.wikipedia.org/wiki/Sociaal_darwinisme
[4] https://nl.qaz.wiki/History_of_eugenics
[5] De meeste mensen deugen: een nieuwe geschiedenis van de mens. Rutger Bregman, de Correspondent, 2019, p. 25-28
[6] https://www.bol.com/nl/f/de-meeste-mensen-deugen/9200000105939292/
[7] De zeven beginselen van de mens, Andrew Rooke, Sunrise, sept./okt. 2001; De Geheime Leer, H.P. Blavatsky, Deel 1, Theosophical University Press, Pasadena, Den Haag, München, p. 187; https://nl.wikipedia.org/wiki/Kosha; https://en.wikipedia.org/wiki/Ruach_(Kabbalah)
[8] peterschmeitz.nl: de Boze Burger Schreeuwt om Plato